1B2 Flashcards

1
Q

Wat zijn voorspellers die een rol spelen bij normaalwaarden bij longfunctieonderzoek?

A

Lengte, leeftijd, geslacht & etniciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de medische naam voor strottenhoofd?

A

Larynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de medische naam voor huig?

A

Uvula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de medische naam voor neusamandel?

A

Adenoïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is stridor?

A

Abnormaal ademgeluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door epiglottitis (inspiratoire stridor).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit hoeveel kwabben bestaan de longen?

A
  • Linker: 2
  • Rechter: 3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn verschillen tussen trachea en bronchus?

A
  • Kraakbeenringen van trachea zijn C-vormig (dorsaal doorbroken), die van bronchus rondom
  • Bronchus heeft spierweefsel rondom, trachea alleen aan achterkant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

(Histologisch) verschil tussen bronchus en bronchiolus?

A

Bij bronchus kraakbeen en klieren te zien, bij bronchiolus niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ziet de wandbekleding van de bronchi en bronchioli eruit?

A

Type cellen in respiratoir epitheel:
- Trilhaarcellen
- Slijmbekercellen
- Basale cellen: stamcellen; houden epitheel in stand
- Neuroendocriene cellen (meestal niet te zien; lichtmicroscopisch niet goed herkenbaar & komen in kleine aantallen voor i/h bronchiale epitheel)
- Clubcellen (Clara cellen): puilen uit; alleen/vooral in distale/kleine bronchioli
Ezelsbruggetje (alleen medeklinkers!)
Clara iN TBS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschil tussen sereus en muceus klierweefsel

A

Sereus: eiwitproduct, kleurt donkerder
Muceus: slijm (mucus); kleurt lichter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ziet de wandbekleding van de alveoli eruit?

A

Type cellen:
- Pneumocyten:
* Type 1: platter; ontstaat uit type 2
* Type 2: groter (en meer); vaak in hoekje gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn surfactant producerende cellen?

A

Club cellen & type 2 pneumocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn geleidende en respiratoire luchtwegen?

A
  • Geleidend: generatie 0-16
  • Respiratoir (gaswisselingszone): generatie 17-23

ZO Microscopische anatomie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvan zijn diffusieprocessen afhankelijk?

A
  • Diffusieconstante D_gas
  • Dikte van membraan/lucht-bloedbarrière T
  • Diffunderend oppervlak A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is choanaal atresie?

A

Neusdoorgang (tussen neus en keel) is afgesloten door vlies, bij baby’s, die normaal gesproken door neus ademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor verhoogde densiteit thoraxfoto (witter)?

A
  • Tumoren/metastasen
  • Longoedeem
  • Longfibrose
  • Pneumonectomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor verlaagde densiteit thoraxfoto (zwarter)?

A
  • Verminderde doorbloeding (longembolie)
  • Destructue long (emfyseem)
  • Bulla
  • Hyperinflatie
  • Pneumothorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beoordelen astmacontrole?

A

ACQ-score (6 is max. score, wil zo laag mogelijk: >1,5 is slechte astmacontrole)
Exacerbaties (voorgaande jaar)
FEV1 / FVC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

A.d.h.v. welke biomarkers wordt astma gemeten?

A
  • Bloed eosinofielen
  • FeNO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er met de bloedgaswaarden tijdens hyper- en hypoventilatie?

A
  • Hyperventilatie: ↑pO2, ↓pCO2, ↑pH; respiratoire alkalose
  • Hypoventilatie: ↓pO2, ↑p CO2, ↓pH; respiratoire acidose (acid = zuur; zuurder worden van bloed)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de definitie van astma (wat is vereist)?

A
  • Wisselende luchtwegklachten (piepen, kortademigheid, hoesten en ‘chest tightness’)
  • Wisselende expiratoire airflow limitatie of luchtweg obstructie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom/hoe wordt sputum groen?

A

Ontstaat bij uiteenvallen bij leukocyten (door het enzym myeloperoxidase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Shunt vs. dode ruimte

A

Shunt: wel perfusie, geen ventilatie
Dode ruimte: geen perfusie, wel ventilatie

Ezelsbruggetje:
shUnt: wel perfUsie: dode ruimte heeft geen u, dus geen perfusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een acinus?

A

Een primaire pulmonale loblus: ontspringt uit respiratoire bronchiolus; ~clubje alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Waaruit ontspringt een secundaire pulmonale lobulus?
Terminale bronchiolus
25
COPD: probleem met in- of uitademen?
26
Verschil bodybox en spirometrie?
- Spirometrie: meten dynamische longvolumina - Bodybox: meten statische longvolumina
27
Diagnostische criteria van astma en COPD
- Astma: variabele expiratoire airflow limitatie - COPD: obstructie
28
Waarom worden glucocorticoïden geïnhaleerd i.p.v. oraal toegediend?
Lokaal toedienen, daarom minder bijwerkingen en lagere doses mogelijk
29
Wanneer is er sprake van obstructie (longfunctiemeting)?
Als FER onder de LLN ligt, d.w.z. < 75% van voorspeld of z-score < -1,64
30
Wat is de FER?
FEV1 / FVC
31
Wat suggereert een 'kerktoren' in een flow-volume curve?
Obstructie/emfyseem
32
Hoe zijn de longfunctiewaardes bij obstructie?
- FEV1 is te laag - FVC is normaal - FER is verlaagd
33
Wanneer is er sprake van significante reversibiliteit van de FEV1?
34
Wat zijn de verschillen tussen astma en COPD?
Astma: wisselende klachten, wisselende airflow limitatie, soms obstructie, geen diffusiestoornis COPD: altijd klachten (wisselende mate), altijd airflow limitatie, altijd obstructie, bijna altijd diffusiestoornis
35
Restrictief vs. obstructief
Restrictief: stijvere long Obstructief: slappere long
36
Spirometrie vs. bodybox
Spirometrie: meten van dynamische longvolumina, vooral bij astma van belang Bodybox: meten van statische longvolumina, vooral bij COPD van belang, totale longinhoud meten
37
Diffusie: bij welke DLCOc hebben patiënten zuurstof nodig
~30% --> zuurstof bij inspanning !!!??
38
Welke 3 typen geluid kun je horen bij percussie van thorax/longen?
- Sonoor: balans tussen weefsel en lucht (normaal/gezond) - Hypersonoor: meer lucht (hol) - Gedempt: meer weefsel
39
Wat is normaal ademgeruis?
Vesiculair: inademing langer dan uitademing. Verlengd experium (uitademing langer dan inademing) en (expiratoir) piepen duiden op obstructie.
40
Wat is de functie/het effect van surfactant?
Oppervlaktespanning verlagen
41
Emfyseem en fibrose & compliantie en elastantie/elasticiteit
Emfyseem: hoge c, lage e (boterhamzakje) Fibrose: lage c, hoge e
42
Waar zitten de perifere chemosensoren?
Aortaboog en aa. carotis communis / sinus caroticus
43
Waar vindt de registratie van bloedgassen plaats?
Glomuscellen in (perifere) chemosensoren (in aortaboog en aa. carotis communis / sinus caroticus)
44
Wat meten perifere chemosensoren vooral?
pO2
45
Wat meten centrale chemosensoren vooral?
pCO2
46
Verschil perifere en centrale chemosensoren
- Perifeer: meten vooral pO2, liggen na hart, reageren snel - Centraal: meten vooral pCO2, liggen in hersenstam, reageren langzaam
47
Aan welke pool van glomerulus zit macula densa cellen?
Vaatpool
48
Aan welke kant zit de Na+/K+ ATPase?
Basolateraal (kant van bloed/interstitium), andere natriumkanalen/-pompen niet!
49
Hoe werken diuretica?
Remmen Na+-reabsorptie/Na+-transporter aan de luminale zijde (komen via secretie in urine). Bijwerking: hyperkaliemie. Zie 1B1
50
Wat is er nodig voor waterreabsorptie?
- Een drijvende kracht: de hoge osmolaliteit in het niermerg, door lis van Henle - Een gat: aquaporine (AQP)
51
Reabsorptie, secretie en excretie
Reabsorptie: uit tubulus/voorurine naar bloed/interstitium (heropname). Secretie/uitscheiding: uit bloed naar tubulus/voorurine Excretie: uitscheiding via urine Excretie = filtratie - reabsorptie + secretie
52
Hypernatriemie
Niet te veel natrium, maar te weinig water!
53
Hoe verdun je urine?
Door er natrium uit te halen: je wilt urine met relatief veel water, dus laat je water erin, en wat niet water is (lees: natrium) eruit.
54
NKCC2
Sensor van macula densa, registreert NaCl-aanbod.
55
NCCT
56
Natrium en kalium: welke vooral in cel en welke buiten?
Natrium vooral buiten, kalium voor binnen cel
57
ENAC
Natriumreabsorptie in verzamelbuis
58
Natriumconcentratie in urine
In steady state: natriuminname = natriumexcretie
59
Hoe ontstaat oedeem?
Door natriumretentie
60
Bijwerkingen van anticholinergica
Troebel zien, droge mond, obstipatie
61
Wat is volumedepletie?
= hypovolemie. Afname van het extracellulair volume door verlies van natrium
62
Kationen en anionen
Kationen: postief geladen ionen Anionen: negatief geladen ionen Ezelsbruggetje: KATten zijn positief
63
Alkalose en acidose
- Alkalose: hoge pH, weinig H+ - Acidose: lage pH, veel H+ > Respiratoir: paCO2 > Metabool: bicarbonaat
64
Tiffeneaux en FER
De verhouding tussen FEV1 en VC (FEV1/VC) wordt de Tiffeneau-index genoemd, de verhouding tussen FEV1 en FVC (FEV1/FVC) wordt FER (Forced Expiratory Ratio) genoemd.
65
Metabole vs. respiratoire acidose
Metabool: verlaagd bicarbonaat Respiratoir: verhoogd paCO2
66
Normaalwaarden die je moet weten
pH: 7.40 paCO2: 40 [HCO3-]: 24
67
BE
BE < 0 --> extra zuur aanwezig (tekort aan bicarbonaat) --> metabole acidose BE = 0 --> meer/minder CO2 aanwezig --> (zuiver) respiratoir BE > 0 --> extra base aanwezig --> metabole acidose
68
Leidt minder bicarbonaat tot een hoge of lage pH?
Lage
69
Anion gap en metabole acidose
Metabole acidose --> groter aniongap (meer chloride)
70
Ammonium vs. ammoniak
Ammonium: NH3, ammoniak NH+
71
HbA vs. HbF
HbF (fetal) grotere affiniteit voor zuurstof dan HbA (adult)
72
Wat zijn de vasa recta?
Capillairen die zich om tubulus bevinden
73
Wat zijn 2 effecten om kaliumconcentratie in extracellulaire volume te reguleren?
- Shift naar intracellulair - Excretie in urine t.g.v. secretie in corticale verzamelbuis.
74
Wat zijn de belangrijkste plekken van kaliumreabsorptie?
Proximale tubulus en lis van Henle
75
Waar zorgt ADH voor?
Meer waterreabsorptie door verhoging aantal aquaporines in membraan. Wordt door hypofyse afgegeven bij hoge plasmaosmolaliteit of hypovolemie.
76
Klassieke zuur-base scheiding nier
Uitscheiding van H+ naar urine, reabsorptie van HCO3- uit bloed ??
77
Wat zijn symptomen van hypokaliëmie?
Spierkramp/-zwakte, paralyse, ECG-veranderingen (U-golf)/hartritmestoornissen
78
Wat zijn oorzaken van hypokaliëmie?
Translocatie/shift, kaliumverlies via GI of urine
79
Welke stoffen spelen een rol bij shifts (translocatie van kalium)?
Aldosteron, catecholamines en insuline
80
Wat zijn catecholamines?
(Nor)adrenaline, dopamine
81
Waar zorgt aldosteron voor?
Natriumreabsorptie, kaliumsecretie.
82
Welke veranderingen in ECG horen bij hypokaliëmie?
U-golf: golf achter T-golf
83
Welke veranderingen in ECG horen bij hyperkaliëmie?
Verlies van P-golf, gepiekte T-golven (& verbreed QRS-complex)
84
Hoe behandel je hyperkaliëmie?
Restore, redistribute, remove
85
Wat zijn histologische kenmerken die ontstaan in bronchus bij chronische bronchitits?
- Hypersecretie van slijm met mucostase in bronchieën - Hyperplasie van bronchiaal klierweefsel - Toename van slijmbekercellen - Squameuze metaplasie - Ontsteking - Fibrose
86
Hoe reguleert nier primair de volumebalans?
Door de reabsorptie van Na+
87
Waar grijpen aldosteron en angiotensine II voornamelijk aan?
Angiotensine II: proximale tubulus Aldosteron: verzamelbuis
88
Waar grijpen aldosteron en angiotensine II voornamelijk aan?
Angiotensine II: proximale tubulus Aldosteron: verzamelbuis
89
Welke meting in urine doe je bij onderzoeken naar volumedepletie?
[Cl-] in urine
90
Waar grijpen thiazide, amiloride, acetazolamide en lis diuretica aan?
- Thiazide: distale tubulus (DCT), NCC - Amiloride: verzamelbuis, ENaC - Lisdiuretica: TAL, NKCC2 - Acetazolamide: proximale tubulus
91
Wanneer vast en wanneer variabel (flow-volume curves)?
Vast: inspiratie & expiratie afwijkend Variabel: alleen inspiratie (of alleen expiratie)
92
Wat is polycythemie?
Te veel rode bloedcellen
93
Wat is de dode ruimte fractie?
V_DR/V_T Anatomische dode ruimte/teugvolume Neemt toe bij hyperventilatie
94
Wat zijn de poriën van Kohn en de kanalen van Lambert?
Poriën van Kohn: gaten in alveoli, voor collaterale diffusie Kanalen van Lambert: gaten ter hoogte van respiratoire bronchioli, vergelijkbare functie
95
Door welke zenuwen worden de blaas en urethrale sfincter geïnnerveerd?
Blaas: plexus pelvicus Urethrale sfincter: n. pudendus
96
Hoe behandel je acute hyponatriëmie?
Acuut: met 3% NaCl (hypertoon zout) Bijv. na XTC-gebruik + veel water gedronken. Behandeling voor hersenoedeem
97
Excessief braken en diarree en acidose en alkalose
Diarree: verliest bicarbonaat (base) via feces --> acidose. Excessief braken: verliest (maag)zuur --> alkalose.
98
Aan welke kant zit de Na/K/ATPase in de TAL?
Basolateraal
99
Basolateraal, luminaal, apicaal etc.
- Basolateraal = bloed = interstitium - Apicaal = lumen = urine
100
Hoog bicarbonaat betekent ...?
Hoge pH (alkalose)
101
Wat komt vaak voor bij mensen/vrouwen die XTC hebben gebruikt?
Hyponatriëmie
102
Wanneer verwacht je een hogere concentratie ammonium in urine?
Bij acidose
103
Wat is een normale GFR?
120, eigenlijk 60 of hoger (mL/min.)
104
Bij welk type diabetes mellitus hoort ketoacidose?
Type 1
105
Hoe kan de nier acidose corrigeren?
Toename H+- en NH4+-excretie
106
Wat doet Theofylline?
Remt fosfodiesterase (enzym dat cAMP/cGMP afbreekt), zorgt voor bronchodilatatie
107
In- en uitademing
- Inademing (actief): externe intercostaalspieren trekken samen: ribben en borstbeen naar buiten, diafragma naar beneden --> negatieve druk in pleura --> lucht wordt longen ingezogen. - Uitademing (passief): externe intercostaalspieren ontspannen --> borstkas naar ‘rusttoestand’ --> lucht uit longen.
108
Primair hyperaldosteronisme
Te veel aldosteronaanmaak Hypertensie & hypokaliëmie (& hoog plasma bicarbonaat)
109
Hoe meer ADH, des te ... urineosmolaliteit.
Hoger
110
Wat is de hamvraag bij patiënten met een hypernatriëmie?
Waarom drink je niet? Want: een gezond persoon zou geen hypernatriëmie kunnen ontwikkelen door dorstgevoel
111
Wat is het effect van excessief braken op de zuur-base balans?
HCl-verlies (niet K+)(zoutzuur/maagzuur) --> maag gaat meer bicarbonaat maken --> bicarbonaat in bloedbaan: metabole alkalose --> bicarbonaat uitplassen (bicarbonaturie), Na+ en K+ gaan mee
112
Door welke factoren wordt de protonpompactiviteit in de alfa-IC cel gereguleerd?
pH (lage pH in bloed --> meer protonpompen in apicale membraan --> meer protonsecretie --> lagere tubulus vloeistof pH --> versterkte ammonium trap --> protonen verlaten lichaam in vorm van ammonium) & aldosteron.
113
Wat is diabetes insipidus?
Gebrek van ADH (centrale diabetes insipidus) of ongevoeligheid van nieren voor ADH (nefrogene diabetes insipidus) --> meer urineproductie. Patiënten reageren wel op dorstgevoel (drinken heel veel). Hun urine: te veel water, lage osmolaliteit en lage Na+.
114
Hypokaliëmie leidt tot ...? Acidose of alkalose?
Alkalose, want: symptoom van hypokaliëmie is spierzwakte, en met spierzwakte verlies je (lose --> alkalose) een wedstrijd armdrukken.
115
Waar vindt kaliumsecretie plaats?
Corticale verzamelbuis
116
Glomerulaire filtratie barrière: grootte- en ladingsselectiviteit
- Ladingsselectiviteit: glycoproteïnes (endotheelcel) - Grootteselectiviteit: slit pore diaphragm (tussen podocyten)
117
Buffers voor protonen in de verzamelbuis
Titreerbaar zuur (fosfaat) of NH4+: protonexcretie zonder enorm lage pH van urine.
118
Waar wordt NH4+ gemaakt?
Proximale tubulus, bij gluconeogenese (komt vrij bij afbraak van glutamine). NH4+ gaat urine in.
119
Wat is de medische/Latijnse naam voor strottenklepje?
Epiglottis
120
Laryngitis subglottica, supra-/epiglottitis & laryngomalacie
- Laryngitis subglottica: virale infectie; - Supra-/epiglottitis: bacteriele infectie; vooral bij kinderen, kwijlen, rechtop zitten omdat epiglottis dan dichtvalt - Laryngomalacie: verminderde stevigheid strottenhoofd
121
Met welk epitheel zijn de ware stembanden bekleed?
Plaveiselepitheel, rest met respiratoir epitheel
122
Uit welke lagen bestaat het basaalmembraan van respiratoir epitheel?
Van buiten naar binnen: - Basale lamina --> Lamina lucida --> Lamina densa - Reticulair lamina (niet bij geboorte aanwezig)
123
Hoe zitten cellen v/h respiratoir epitheel aan de basaalmembraan en aan elkaar vast?
Met hemidesmosomen aan basaalmembraan; met tight junctions, adhesive belts, desmosomen en gap junctions aan elkaar
124
Wat is squameuze metaplasie?
Het veranderen van respiratoir epitheel in plaveiselepitheel, vanwege beschadigde cilia (trilharen). Bijv. door roken.
125
Waaruit ontspringt een primaire pulmonale lobulus?
Respiratoire bronchiolus
126
Ontspringen de primaire of secundaire pulmonale lobuli hoger?
Primaire (primair: als eerste) Terminale bronchiolus --> bronchiolus respiratorius --> ductus alveolaris --> saccus alveolaris --> alveoli.
127
Welke pleura ligt tegen de longen aan: viscerale of parietale?
Viscerale; parietale ligt tegen thorax aan
128
Wat is de wet van Fick?
vgas = A/T x Dgas x (P1-P2): Hoeveelheid gas per tijdseenheid = area membraan/thickness membraan x diffusieconstante x (drukverschil tussen alveoli en capillair)
129
Wat is de diffusiecapaciteit v/d long?
A/T x Dgas (area membraan/thickness membraan) x diffusieconstante)
130
Wat is de diffusieconstante?
Dgas = Sol/wortelMW oplosbaarheid gas/wortel molecuulgewicht
131
Waarom doe je een diffusietest met CO?
Omdat CO volledig diffusieafhankelijk is (zuurstof is perfusie en diffusie gelimiteerd, lachgas is perfusie gelimiteerd)
132
Wat zijn ziektes waarbij de diffusiecapaciteit verlaagd is?
Longfibrose en longemfyseem
133
Wat zijn ziektes waarbij de dode ruimte toegenomen is?
Longembolie en longemfyseem
134
Wat is de DLCO?
Diffusiecapaciteit van Long voor CO DLCO = TLCO TLCOc/DLCOc: gecorrigeerd voor aantal rode bloedcellen
135
Waar zegt de pO2 iets over?
Hoeveel Hb verzadigd is met zuurstof Zegt niets over zuurstoftransportcapaciteit.
136
Als je een metabole acidose hebt, ga je dan meer/versterkt of minder ademen?
Meer
137
Als je een metabole alkalose hebt, ga je dan meer/versterkt of minder ademen?
Minder
138
Welk type Hb heeft een grotere affiniteit voor zuurstof: HbA of HbF?
HbF --> linksverschuiving van zuurstofverzadigingscurve
139
Verschil tussen hemo- en myoglobine
- Myoglobine: monomeer: 1 heemgroep, hyperbolische verzadigingscurve - Hemoglobine: tetrameer: 4 heemgroepen, sigmoidale verzadigingscurve
140
Wat zijn 3 vormen waarin CO2 in de bloedbaan getransporteerd worden?
- Als bicarbonaat (meeste) - Eiwitgebonden (carbaminoHb) - Opgelost in plasma
141
Wat is anemie?
Bloedarmoede: tekort aan Hb
142
Wat is MetHb?
Oxidatie van ijzer in heemgroep in hemoglobine: Fe2+ --> Fe3+, waardoor geen zuurstof meer gebonden kan worden
143
Wat meten de perifere chemoreceptoren vooral?
Arteriele pO2
144
Bloedgaswaarden bij hyper- en hypoventilatie
- Hyperventilatie: lage pCO2, hoge pH, hoge pO2 --> respiratoire alkalose - Hypoventilatie: hoge pCO2, lage pH, lage pO2 --> respiratoire acidose
145
Wat doen de muscarine receptoren M1 t/m M3 (in de longen)?
- M1: presynaptisch, faciliteert Ach release; faciliteert nicotinerge transmissie in ganglia - M2: presynaptisch, remt Ach release - M3: zorgt voor bronchoconstrictie & mucussecretie (wil je blokkeren)
146
Wat meten centrale chemoreceptoren vooral?
Arteriele pCO2
147
Wat zijn de hulpademhalingsspieren?
Sternocleidomastoideus & scalenus
148
Hoe is het longvolume als kracht tussen long en thorax in evenwicht zijn?
Longvolume = FRC; ~scheidslijn bij touwtrekwedstrijd
149
Mechanisme waarmee perifere chemosensoren pO2 registreren
Lage pO2 (hypoxie) --> K+-kanalen sluiten --> depolarisatie (membraanpotentiaal wordt positiever/minder negatief) --> spanningsafhankelijke calciumkanalen openen --> Ca2+-influx --> neurotransmitters vrijgemaakt --> neurotransmitters opgevangen door sensibele synaps van afferente neuron
150
Mechanisme waarmee centrale chemosensoren pCO2 registreren
CO2 diffundeert over bloed-hersenbarriere 2 typen reactie: - Neuronen die exciterend werken: frequenter vuren als reactie op hoge pCO2 - Neuronen die inhiberend werken: langzamer vuren als reactie op hoge pCO2
151
Rol van medulla en pons in ritmogenese
- Medulla: ritme --> DRG: inspiratie, diafragma --> VRG: expiratie, externe intercostaalspieren Bij normale ademhaling alleen DRG actief, want uitademen is passief - Pons: finetuning
152
Hoe kan je compenseren voor een toegenomen dode ruimte (bijv. bij snorkel)?
AMV vergoten door teugvolume te verhogen (niet ademfrequentie!)
153
Formule voor alveolaire ventilatie
AV = RR x (TV - DSV) alveolaire ventilatie = ademfrequentie x (teugvolume - dode ruimte volume)
154
Wat is atelectase?
155
Wanneer positieve uitslag bij reversibiliteitstest?
Toename FEV1 met >12% & >200 mL (1ste cijfer achter komma) na SABA
156
Wanneer positieve uitslag histamine provocatietest?
Afname FEV1 met >20% na oplopende dosis Hist/Mch
157
Wanneer is er sprake van obstructie?
Als FER < LLN. FER: aantonen obstructie, FEV1: bepalen ernst van obstructie.
158
Wanneer positieve uitslag eucapnische hyperventilatie test?
Afname FEV1 met >15%
159
Wat is de atopische mars?
Eczeem --> astma --> hooikoorts.
160
Glomerulaire filtratie barrière van bloedkant naar urinekant
endotheelcellen - glomerulaire basaalmembraan - epitheelcellen/podocyten
161
Onder welk deel v/h nefron vallen de macula densa?
TAL
162
Het dalende deel v/d lis van Henle is alleen doorlaatbaar voor ...?
Water
163
Het stijgende deel v/d lis van Henle is alleen doorlaatbaar voor..?
Natrium
164
Wat betekent hyponatriëmie?
NIET: te weinig natrium in bloed, wel: te veel water in bloed. Kan leiden tot hersenoedeem.
165
Wat zijn oorzaken van metabole acidose en alkalose?
- Metabole acidose: diabetische ketoacidose, lactaat acidose, diarree, RTA - Metabole alkalose: antacida, maagzuurverlies (braken)
166
Waar vindt terugresorptie van bicarbonaat plaats?
Proximale tubulus, samen met natrium
167
Waar wordt ammoniak (na in proximale tubulus uitgescheiden te zijn) gereabsorbeerd?
TAL, via NKCC2 en kaliumkanaal?
168
Waar is de ammonium trap?
Verzamelbuis, alfa intercalair cellen
169
Wat zijn stimulansen voor de fusie van protonpompen met de apicale membraan v/d alfa IC cel in de verzamelbuis?
Een lage pH (i/h bloed) en aanwezigheid van aldosteron
170
Wanneer bèta IC cel?
Bij chronische alkalose. Niet klassieke zuur-base scheiding (H+ naar urine, bicarbonaat naar bloed), maar andersom: protonen naar bloed verhelpen alkalose.
171
Wat doen diuretica?
Remmen natriumreabsorptie
172
Waarvoor zorgen aldosteron, catecholamines en insuline?
Kaliumshift van extracellulair naar intracellulair: ze laten de Na+/K+ ATPase sneller draaien.
173
Wat is een insult?
Een toeval: 'seizure'