1B2 Flashcards

1
Q

Wat zijn voorspellers die een rol spelen bij normaalwaarden bij longfunctieonderzoek?

A

Lengte, leeftijd, geslacht & etniciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de medische naam voor strottenhoofd?

A

Larynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de medische naam voor huig?

A

Uvula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de medische naam voor neusamandel?

A

Adenoïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is stridor?

A

Abnormaal ademgeluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door epiglottitis (inspiratoire stridor).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit hoeveel kwabben bestaan de longen?

A
  • Linker: 2
  • Rechter: 3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn verschillen tussen trachea en bronchus?

A
  • Kraakbeenringen van trachea zijn C-vormig (dorsaal doorbroken), die van bronchus rondom
  • Bronchus heeft spierweefsel rondom, trachea alleen aan achterkant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

(Histologisch) verschil tussen bronchus en bronchiolus?

A

Bij bronchus kraakbeen en klieren te zien, bij bronchiolus niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ziet de wandbekleding van de bronchi en bronchioli eruit?

A

Type cellen in respiratoir epitheel:
- Trilhaarcellen
- Slijmbekercellen
- Basale cellen: stamcellen; houden epitheel in stand
- Neuroendocriene cellen (meestal niet te zien; lichtmicroscopisch niet goed herkenbaar & komen in kleine aantallen voor i/h bronchiale epitheel)
- Clubcellen (Clara cellen): puilen uit; alleen/vooral in distale/kleine bronchioli
Ezelsbruggetje (alleen medeklinkers!)
Clara iN TBS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschil tussen sereus en muceus klierweefsel

A

Sereus: eiwitproduct, kleurt donkerder
Muceus: slijm (mucus); kleurt lichter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ziet de wandbekleding van de alveoli eruit?

A

Type cellen:
- Pneumocyten:
* Type 1: platter; ontstaat uit type 2
* Type 2: groter (en meer); vaak in hoekje gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn surfactant producerende cellen?

A

Club cellen & type 2 pneumocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn geleidende en respiratoire luchtwegen?

A
  • Geleidend: generatie 0-16
  • Respiratoir (gaswisselingszone): generatie 17-23

ZO Microscopische anatomie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvan zijn diffusieprocessen afhankelijk?

A
  • Diffusieconstante D_gas
  • Dikte van membraan/lucht-bloedbarrière T
  • Diffunderend oppervlak A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is choanaal atresie?

A

Neusdoorgang (tussen neus en keel) is afgesloten door vlies, bij baby’s, die normaal gesproken door neus ademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor verhoogde densiteit thoraxfoto (witter)?

A
  • Tumoren/metastasen
  • Longoedeem
  • Longfibrose
  • Pneumonectomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor verlaagde densiteit thoraxfoto (zwarter)?

A
  • Verminderde doorbloeding (longembolie)
  • Destructue long (emfyseem)
  • Bulla
  • Hyperinflatie
  • Pneumothorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beoordelen astmacontrole?

A

ACQ-score (6 is max. score, wil zo laag mogelijk: >1,5 is slechte astmacontrole)
Exacerbaties (voorgaande jaar)
FEV1 / FVC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

A.d.h.v. welke biomarkers wordt astma gemeten?

A
  • Bloed eosinofielen
  • FeNO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er met de bloedgaswaarden tijdens hyper- en hypoventilatie?

A
  • Hyperventilatie: ↑pO2, ↓pCO2, ↑pH; respiratoire alkalose
  • Hypoventilatie: ↓pO2, ↑p CO2, ↓pH; respiratoire acidose (acid = zuur; zuurder worden van bloed)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de definitie van astma (wat is vereist)?

A
  • Wisselende luchtwegklachten (piepen, kortademigheid, hoesten en ‘chest tightness’)
  • Wisselende expiratoire airflow limitatie of luchtweg obstructie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom/hoe wordt sputum groen?

A

Ontstaat bij uiteenvallen bij leukocyten (door het enzym myeloperoxidase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Shunt vs. dode ruimte

A

Shunt: wel perfusie, geen ventilatie
Dode ruimte: geen perfusie, wel ventilatie

Ezelsbruggetje:
shUnt: wel perfUsie: dode ruimte heeft geen u, dus geen perfusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een acinus?

A

Een primaire pulmonale loblus: ontspringt uit respiratoire bronchiolus; ~clubje alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waaruit ontspringt een secundaire pulmonale lobulus?

A

Terminale bronchiolus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

COPD: probleem met in- of uitademen?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Verschil bodybox en spirometrie?

A
  • Spirometrie: meten dynamische longvolumina
  • Bodybox: meten statische longvolumina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Diagnostische criteria van astma en COPD

A
  • Astma: variabele expiratoire airflow limitatie
  • COPD: obstructie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom worden glucocorticoïden geïnhaleerd i.p.v. oraal toegediend?

A

Lokaal toedienen, daarom minder bijwerkingen en lagere doses mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer is er sprake van obstructie (longfunctiemeting)?

A

Als FER onder de LLN ligt, d.w.z. < 75% van voorspeld of z-score < -1,64

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de FER?

A

FEV1 / FVC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat suggereert een ‘kerktoren’ in een flow-volume curve?

A

Obstructie/emfyseem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe zijn de longfunctiewaardes bij obstructie?

A
  • FEV1 is te laag
  • FVC is normaal
  • FER is verlaagd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wanneer is er sprake van significante reversibiliteit van de FEV1?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de verschillen tussen astma en COPD?

A

Astma: wisselende klachten, wisselende airflow limitatie, soms obstructie, geen diffusiestoornis
COPD: altijd klachten (wisselende mate), altijd airflow limitatie, altijd obstructie, bijna altijd diffusiestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Restrictief vs. obstructief

A

Restrictief: stijvere long
Obstructief: slappere long

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Spirometrie vs. bodybox

A

Spirometrie: meten van dynamische longvolumina, vooral bij astma van belang
Bodybox: meten van statische longvolumina, vooral bij COPD van belang, totale longinhoud meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Diffusie: bij welke DLCOc hebben patiënten zuurstof nodig

A

~30% –> zuurstof bij inspanning
!!!??

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke 3 typen geluid kun je horen bij percussie van thorax/longen?

A
  • Sonoor: balans tussen weefsel en lucht (normaal/gezond)
  • Hypersonoor: meer lucht (hol)
  • Gedempt: meer weefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is normaal ademgeruis?

A

Vesiculair: inademing langer dan uitademing.
Verlengd experium (uitademing langer dan inademing) en (expiratoir) piepen duiden op obstructie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de functie/het effect van surfactant?

A

Oppervlaktespanning verlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Emfyseem en fibrose & compliantie en elastantie/elasticiteit

A

Emfyseem: hoge c, lage e (boterhamzakje)
Fibrose: lage c, hoge e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar zitten de perifere chemosensoren?

A

Aortaboog en aa. carotis communis / sinus caroticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waar vindt de registratie van bloedgassen plaats?

A

Glomuscellen in (perifere) chemosensoren (in aortaboog en aa. carotis communis / sinus caroticus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat meten perifere chemosensoren vooral?

A

pO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat meten centrale chemosensoren vooral?

A

pCO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Verschil perifere en centrale chemosensoren

A
  • Perifeer: meten vooral pO2, liggen na hart, reageren snel
  • Centraal: meten vooral pCO2, liggen in hersenstam, reageren langzaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Aan welke pool van glomerulus zit macula densa cellen?

A

Vaatpool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Aan welke kant zit de Na+/K+ ATPase?

A

Basolateraal (kant van bloed/interstitium), andere natriumkanalen/-pompen niet!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe werken diuretica?

A

Remmen Na+-reabsorptie/Na+-transporter aan de luminale zijde (komen via secretie in urine). Bijwerking: hyperkaliemie. Zie 1B1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is er nodig voor waterreabsorptie?

A
  • Een drijvende kracht: de hoge osmolaliteit in het niermerg, door lis van Henle
  • Een gat: aquaporine (AQP)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Reabsorptie, secretie en excretie

A

Reabsorptie: uit tubulus/voorurine naar bloed/interstitium (heropname).
Secretie/uitscheiding: uit bloed naar tubulus/voorurine
Excretie: uitscheiding via urine
Excretie = filtratie - reabsorptie + secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hypernatriemie

A

Niet te veel natrium, maar te weinig water!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe verdun je urine?

A

Door er natrium uit te halen: je wilt urine met relatief veel water, dus laat je water erin, en wat niet water is (lees: natrium) eruit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

NKCC2

A

Sensor van macula densa, registreert NaCl-aanbod.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

NCCT

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Natrium en kalium: welke vooral in cel en welke buiten?

A

Natrium vooral buiten, kalium voor binnen cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

ENAC

A

Natriumreabsorptie in verzamelbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Natriumconcentratie in urine

A

In steady state: natriuminname = natriumexcretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoe ontstaat oedeem?

A

Door natriumretentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Bijwerkingen van anticholinergica

A

Troebel zien, droge mond, obstipatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is volumedepletie?

A

= hypovolemie.
Afname van het extracellulair volume door verlies van natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Kationen en anionen

A

Kationen: postief geladen ionen
Anionen: negatief geladen ionen

Ezelsbruggetje: KATten zijn positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Alkalose en acidose

A
  • Alkalose: hoge pH, weinig H+
  • Acidose: lage pH, veel H+
    > Respiratoir: paCO2
    > Metabool: bicarbonaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Tiffeneaux en FER

A

De verhouding tussen FEV1 en VC (FEV1/VC) wordt de Tiffeneau-index genoemd, de verhouding tussen FEV1 en FVC (FEV1/FVC) wordt FER (Forced Expiratory Ratio) genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Metabole vs. respiratoire acidose

A

Metabool: verlaagd bicarbonaat
Respiratoir: verhoogd paCO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Normaalwaarden die je moet weten

A

pH: 7.40
paCO2: 40
[HCO3-]: 24

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

BE

A

BE < 0 –> extra zuur aanwezig (tekort aan bicarbonaat) –> metabole acidose
BE = 0 –> meer/minder CO2 aanwezig –> (zuiver) respiratoir
BE > 0 –> extra base aanwezig –> metabole acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Leidt minder bicarbonaat tot een hoge of lage pH?

A

Lage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Anion gap en metabole acidose

A

Metabole acidose –> groter aniongap (meer chloride)

70
Q

Ammonium vs. ammoniak

A

Ammonium: NH3, ammoniak NH+

71
Q

HbA vs. HbF

A

HbF (fetal) grotere affiniteit voor zuurstof dan HbA (adult)

72
Q

Wat zijn de vasa recta?

A

Capillairen die zich om tubulus bevinden

73
Q

Wat zijn 2 effecten om kaliumconcentratie in extracellulaire volume te reguleren?

A
  • Shift naar intracellulair
  • Excretie in urine t.g.v. secretie in corticale verzamelbuis.
74
Q

Wat zijn de belangrijkste plekken van kaliumreabsorptie?

A

Proximale tubulus en lis van Henle

75
Q

Waar zorgt ADH voor?

A

Meer waterreabsorptie door verhoging aantal aquaporines in membraan. Wordt door hypofyse afgegeven bij hoge plasmaosmolaliteit of hypovolemie.

76
Q

Klassieke zuur-base scheiding nier

A

Uitscheiding van H+ naar urine, reabsorptie van HCO3- uit bloed ??

77
Q

Wat zijn symptomen van hypokaliëmie?

A

Spierkramp/-zwakte, paralyse, ECG-veranderingen (U-golf)/hartritmestoornissen

78
Q

Wat zijn oorzaken van hypokaliëmie?

A

Translocatie/shift, kaliumverlies via GI of urine

79
Q

Welke stoffen spelen een rol bij shifts (translocatie van kalium)?

A

Aldosteron, catecholamines en insuline

80
Q

Wat zijn catecholamines?

A

(Nor)adrenaline, dopamine

81
Q

Waar zorgt aldosteron voor?

A

Natriumreabsorptie, kaliumsecretie.

82
Q

Welke veranderingen in ECG horen bij hypokaliëmie?

A

U-golf: golf achter T-golf

83
Q

Welke veranderingen in ECG horen bij hyperkaliëmie?

A

Verlies van P-golf, gepiekte T-golven (& verbreed QRS-complex)

84
Q

Hoe behandel je hyperkaliëmie?

A

Restore, redistribute, remove

85
Q

Wat zijn histologische kenmerken die ontstaan in bronchus bij chronische bronchitits?

A
  • Hypersecretie van slijm met mucostase in bronchieën
  • Hyperplasie van bronchiaal klierweefsel
  • Toename van slijmbekercellen
  • Squameuze metaplasie
  • Ontsteking
  • Fibrose
86
Q

Hoe reguleert nier primair de volumebalans?

A

Door de reabsorptie van Na+

87
Q

Waar grijpen aldosteron en angiotensine II voornamelijk aan?

A

Angiotensine II: proximale tubulus
Aldosteron: verzamelbuis

88
Q

Waar grijpen aldosteron en angiotensine II voornamelijk aan?

A

Angiotensine II: proximale tubulus
Aldosteron: verzamelbuis

89
Q

Welke meting in urine doe je bij onderzoeken naar volumedepletie?

A

[Cl-] in urine

90
Q

Waar grijpen thiazide, amiloride, acetazolamide en lis diuretica aan?

A
  • Thiazide: distale tubulus (DCT), NCC
  • Amiloride: verzamelbuis, ENaC
  • Lisdiuretica: TAL, NKCC2
  • Acetazolamide: proximale tubulus
91
Q

Wanneer vast en wanneer variabel (flow-volume curves)?

A

Vast: inspiratie & expiratie afwijkend
Variabel: alleen inspiratie (of alleen expiratie)

92
Q

Wat is polycythemie?

A

Te veel rode bloedcellen

93
Q

Wat is de dode ruimte fractie?

A

V_DR/V_T
Anatomische dode ruimte/teugvolume
Neemt toe bij hyperventilatie

94
Q

Wat zijn de poriën van Kohn en de kanalen van Lambert?

A

Poriën van Kohn: gaten in alveoli, voor collaterale diffusie
Kanalen van Lambert: gaten ter hoogte van respiratoire bronchioli, vergelijkbare functie

95
Q

Door welke zenuwen worden de blaas en urethrale sfincter geïnnerveerd?

A

Blaas: plexus pelvicus
Urethrale sfincter: n. pudendus

96
Q

Hoe behandel je acute hyponatriëmie?

A

Acuut: met 3% NaCl (hypertoon zout)
Bijv. na XTC-gebruik + veel water gedronken.
Behandeling voor hersenoedeem

97
Q

Excessief braken en diarree en acidose en alkalose

A

Diarree: verliest bicarbonaat (base) via feces –> acidose. Excessief braken: verliest (maag)zuur –> alkalose.

98
Q

Aan welke kant zit de Na/K/ATPase in de TAL?

A

Basolateraal

99
Q

Basolateraal, luminaal, apicaal etc.

A
  • Basolateraal = bloed = interstitium
  • Apicaal = lumen = urine
100
Q

Hoog bicarbonaat betekent …?

A

Hoge pH (alkalose)

101
Q

Wat komt vaak voor bij mensen/vrouwen die XTC hebben gebruikt?

A

Hyponatriëmie

102
Q

Wanneer verwacht je een hogere concentratie ammonium in urine?

A

Bij acidose

103
Q

Wat is een normale GFR?

A

120, eigenlijk 60 of hoger (mL/min.)

104
Q

Bij welk type diabetes mellitus hoort ketoacidose?

A

Type 1

105
Q

Hoe kan de nier acidose corrigeren?

A

Toename H+- en NH4+-excretie

106
Q

Wat doet Theofylline?

A

Remt fosfodiesterase (enzym dat cAMP/cGMP afbreekt), zorgt voor bronchodilatatie

107
Q

In- en uitademing

A
  • Inademing (actief): externe intercostaalspieren trekken samen: ribben en borstbeen naar buiten, diafragma naar beneden –> negatieve druk in pleura –> lucht wordt longen ingezogen.
  • Uitademing (passief): externe intercostaalspieren ontspannen –> borstkas naar ‘rusttoestand’ –> lucht uit longen.
108
Q

Primair hyperaldosteronisme

A

Te veel aldosteronaanmaak
Hypertensie & hypokaliëmie (& hoog plasma bicarbonaat)

109
Q

Hoe meer ADH, des te … urineosmolaliteit.

A

Hoger

110
Q

Wat is de hamvraag bij patiënten met een hypernatriëmie?

A

Waarom drink je niet? Want: een gezond persoon zou geen hypernatriëmie kunnen ontwikkelen door dorstgevoel

111
Q

Wat is het effect van excessief braken op de zuur-base balans?

A

HCl-verlies (niet K+)(zoutzuur/maagzuur) –> maag gaat meer bicarbonaat maken –> bicarbonaat in bloedbaan: metabole alkalose –> bicarbonaat uitplassen (bicarbonaturie), Na+ en K+ gaan mee

112
Q

Door welke factoren wordt de protonpompactiviteit in de alfa-IC cel gereguleerd?

A

pH (lage pH in bloed –> meer protonpompen in apicale membraan –> meer protonsecretie –> lagere tubulus vloeistof pH –> versterkte ammonium trap –> protonen verlaten lichaam in vorm van ammonium) & aldosteron.

113
Q

Wat is diabetes insipidus?

A

Gebrek van ADH (centrale diabetes insipidus) of ongevoeligheid van nieren voor ADH (nefrogene diabetes insipidus) –> meer urineproductie. Patiënten reageren wel op dorstgevoel (drinken heel veel). Hun urine: te veel water, lage osmolaliteit en lage Na+.

114
Q

Hypokaliëmie leidt tot …? Acidose of alkalose?

A

Alkalose, want: symptoom van hypokaliëmie is spierzwakte, en met spierzwakte verlies je (lose –> alkalose) een wedstrijd armdrukken.

115
Q

Waar vindt kaliumsecretie plaats?

A

Corticale verzamelbuis

116
Q

Glomerulaire filtratie barrière: grootte- en ladingsselectiviteit

A
  • Ladingsselectiviteit: glycoproteïnes (endotheelcel)
  • Grootteselectiviteit: slit pore diaphragm (tussen podocyten)
117
Q

Buffers voor protonen in de verzamelbuis

A

Titreerbaar zuur (fosfaat) of NH4+: protonexcretie zonder enorm lage pH van urine.

118
Q

Waar wordt NH4+ gemaakt?

A

Proximale tubulus, bij gluconeogenese (komt vrij bij afbraak van glutamine). NH4+ gaat urine in.

119
Q

Wat is de medische/Latijnse naam voor strottenklepje?

A

Epiglottis

120
Q

Laryngitis subglottica, supra-/epiglottitis & laryngomalacie

A
  • Laryngitis subglottica: virale infectie;
  • Supra-/epiglottitis: bacteriele infectie; vooral bij kinderen, kwijlen, rechtop zitten omdat epiglottis dan dichtvalt
  • Laryngomalacie: verminderde stevigheid strottenhoofd
121
Q

Met welk epitheel zijn de ware stembanden bekleed?

A

Plaveiselepitheel, rest met respiratoir epitheel

122
Q

Uit welke lagen bestaat het basaalmembraan van respiratoir epitheel?

A

Van buiten naar binnen:
- Basale lamina
–> Lamina lucida
–> Lamina densa
- Reticulair lamina (niet bij geboorte aanwezig)

123
Q

Hoe zitten cellen v/h respiratoir epitheel aan de basaalmembraan en aan elkaar vast?

A

Met hemidesmosomen aan basaalmembraan; met tight junctions, adhesive belts, desmosomen en gap junctions aan elkaar

124
Q

Wat is squameuze metaplasie?

A

Het veranderen van respiratoir epitheel in plaveiselepitheel, vanwege beschadigde cilia (trilharen). Bijv. door roken.

125
Q

Waaruit ontspringt een primaire pulmonale lobulus?

A

Respiratoire bronchiolus

126
Q

Ontspringen de primaire of secundaire pulmonale lobuli hoger?

A

Primaire (primair: als eerste)
Terminale bronchiolus –> bronchiolus respiratorius –> ductus alveolaris –> saccus alveolaris –> alveoli.

127
Q

Welke pleura ligt tegen de longen aan: viscerale of parietale?

A

Viscerale; parietale ligt tegen thorax aan

128
Q

Wat is de wet van Fick?

A

vgas = A/T x Dgas x (P1-P2):

Hoeveelheid gas per tijdseenheid = area membraan/thickness membraan x diffusieconstante x (drukverschil tussen alveoli en capillair)

129
Q

Wat is de diffusiecapaciteit v/d long?

A

A/T x Dgas
(area membraan/thickness membraan) x diffusieconstante)

130
Q

Wat is de diffusieconstante?

A

Dgas = Sol/wortelMW

oplosbaarheid gas/wortel molecuulgewicht

131
Q

Waarom doe je een diffusietest met CO?

A

Omdat CO volledig diffusieafhankelijk is
(zuurstof is perfusie en diffusie gelimiteerd, lachgas is perfusie gelimiteerd)

132
Q

Wat zijn ziektes waarbij de diffusiecapaciteit verlaagd is?

A

Longfibrose en longemfyseem

133
Q

Wat zijn ziektes waarbij de dode ruimte toegenomen is?

A

Longembolie en longemfyseem

134
Q

Wat is de DLCO?

A

Diffusiecapaciteit van Long voor CO
DLCO = TLCO
TLCOc/DLCOc: gecorrigeerd voor aantal rode bloedcellen

135
Q

Waar zegt de pO2 iets over?

A

Hoeveel Hb verzadigd is met zuurstof
Zegt niets over zuurstoftransportcapaciteit.

136
Q

Als je een metabole acidose hebt, ga je dan meer/versterkt of minder ademen?

A

Meer

137
Q

Als je een metabole alkalose hebt, ga je dan meer/versterkt of minder ademen?

A

Minder

138
Q

Welk type Hb heeft een grotere affiniteit voor zuurstof: HbA of HbF?

A

HbF
–> linksverschuiving van zuurstofverzadigingscurve

139
Q

Verschil tussen hemo- en myoglobine

A
  • Myoglobine: monomeer: 1 heemgroep, hyperbolische verzadigingscurve
  • Hemoglobine: tetrameer: 4 heemgroepen, sigmoidale verzadigingscurve
140
Q

Wat zijn 3 vormen waarin CO2 in de bloedbaan getransporteerd worden?

A
  • Als bicarbonaat (meeste)
  • Eiwitgebonden (carbaminoHb)
  • Opgelost in plasma
141
Q

Wat is anemie?

A

Bloedarmoede: tekort aan Hb

142
Q

Wat is MetHb?

A

Oxidatie van ijzer in heemgroep in hemoglobine: Fe2+ –> Fe3+, waardoor geen zuurstof meer gebonden kan worden

143
Q

Wat meten de perifere chemoreceptoren vooral?

A

Arteriele pO2

144
Q

Bloedgaswaarden bij hyper- en hypoventilatie

A
  • Hyperventilatie: lage pCO2, hoge pH, hoge pO2 –> respiratoire alkalose
  • Hypoventilatie: hoge pCO2, lage pH, lage pO2 –> respiratoire acidose
145
Q

Wat doen de muscarine receptoren M1 t/m M3 (in de longen)?

A
  • M1: presynaptisch, faciliteert Ach release; faciliteert nicotinerge transmissie in ganglia
  • M2: presynaptisch, remt Ach release
  • M3: zorgt voor bronchoconstrictie & mucussecretie (wil je blokkeren)
146
Q

Wat meten centrale chemoreceptoren vooral?

A

Arteriele pCO2

147
Q

Wat zijn de hulpademhalingsspieren?

A

Sternocleidomastoideus & scalenus

148
Q

Hoe is het longvolume als kracht tussen long en thorax in evenwicht zijn?

A

Longvolume = FRC; ~scheidslijn bij touwtrekwedstrijd

149
Q

Mechanisme waarmee perifere chemosensoren pO2 registreren

A

Lage pO2 (hypoxie) –> K+-kanalen sluiten –> depolarisatie (membraanpotentiaal wordt positiever/minder negatief) –> spanningsafhankelijke calciumkanalen openen –> Ca2+-influx –> neurotransmitters vrijgemaakt –> neurotransmitters opgevangen door sensibele synaps van afferente neuron

150
Q

Mechanisme waarmee centrale chemosensoren pCO2 registreren

A

CO2 diffundeert over bloed-hersenbarriere
2 typen reactie:
- Neuronen die exciterend werken: frequenter vuren als reactie op hoge pCO2
- Neuronen die inhiberend werken: langzamer vuren als reactie op hoge pCO2

151
Q

Rol van medulla en pons in ritmogenese

A
  • Medulla: ritme
    –> DRG: inspiratie, diafragma
    –> VRG: expiratie, externe intercostaalspieren
    Bij normale ademhaling alleen DRG actief, want uitademen is passief
  • Pons: finetuning
152
Q

Hoe kan je compenseren voor een toegenomen dode ruimte (bijv. bij snorkel)?

A

AMV vergoten door teugvolume te verhogen (niet ademfrequentie!)

153
Q

Formule voor alveolaire ventilatie

A

AV = RR x (TV - DSV)

alveolaire ventilatie = ademfrequentie x (teugvolume - dode ruimte volume)

154
Q

Wat is atelectase?

A
155
Q

Wanneer positieve uitslag bij reversibiliteitstest?

A

Toename FEV1 met >12% & >200 mL (1ste cijfer achter komma) na SABA

156
Q

Wanneer positieve uitslag histamine provocatietest?

A

Afname FEV1 met >20% na oplopende dosis Hist/Mch

157
Q

Wanneer is er sprake van obstructie?

A

Als FER < LLN.
FER: aantonen obstructie, FEV1: bepalen ernst van obstructie.

158
Q

Wanneer positieve uitslag eucapnische hyperventilatie test?

A

Afname FEV1 met >15%

159
Q

Wat is de atopische mars?

A

Eczeem –> astma –> hooikoorts.

160
Q

Glomerulaire filtratie barrière van bloedkant naar urinekant

A

endotheelcellen - glomerulaire basaalmembraan - epitheelcellen/podocyten

161
Q

Onder welk deel v/h nefron vallen de macula densa?

A

TAL

162
Q

Het dalende deel v/d lis van Henle is alleen doorlaatbaar voor …?

A

Water

163
Q

Het stijgende deel v/d lis van Henle is alleen doorlaatbaar voor..?

A

Natrium

164
Q

Wat betekent hyponatriëmie?

A

NIET: te weinig natrium in bloed, wel: te veel water in bloed. Kan leiden tot hersenoedeem.

165
Q

Wat zijn oorzaken van metabole acidose en alkalose?

A
  • Metabole acidose: diabetische ketoacidose, lactaat acidose, diarree, RTA
  • Metabole alkalose: antacida, maagzuurverlies (braken)
166
Q

Waar vindt terugresorptie van bicarbonaat plaats?

A

Proximale tubulus, samen met natrium

167
Q

Waar wordt ammoniak (na in proximale tubulus uitgescheiden te zijn) gereabsorbeerd?

A

TAL, via NKCC2 en kaliumkanaal?

168
Q

Waar is de ammonium trap?

A

Verzamelbuis, alfa intercalair cellen

169
Q

Wat zijn stimulansen voor de fusie van protonpompen met de apicale membraan v/d alfa IC cel in de verzamelbuis?

A

Een lage pH (i/h bloed) en aanwezigheid van aldosteron

170
Q

Wanneer bèta IC cel?

A

Bij chronische alkalose. Niet klassieke zuur-base scheiding (H+ naar urine, bicarbonaat naar bloed), maar andersom: protonen naar bloed verhelpen alkalose.

171
Q

Wat doen diuretica?

A

Remmen natriumreabsorptie

172
Q

Waarvoor zorgen aldosteron, catecholamines en insuline?

A

Kaliumshift van extracellulair naar intracellulair: ze laten de Na+/K+ ATPase sneller draaien.

173
Q

Wat is een insult?

A

Een toeval: ‘seizure’