162.2 Flashcards
1
Q
deelnemen aan
A
teilnehmen an
2
Q
fitnessen
A
ins Fitnessstudio gehen
3
Q
fotos bewerken
A
Fotos bearbeiten
4
Q
koken
A
kochen
5
Q
plaatsvinden
A
stattfinden
6
Q
programmeren
A
programmieren
7
Q
schaken
A
Schach spielen
8
Q
schilderen
A
malen
9
Q
series kijken
A
Series gucken
10
Q
sporten
A
Sport treiben
11
Q
staan
A
stehen
12
Q
tekenen
A
zeichnen
13
Q
trainen
A
trainieren
14
Q
uitgaan
A
ausgehen
15
Q
uitkomen
A
passen
16
Q
vangen
A
fangen
17
Q
verliezen
A
verlieren
18
Q
verzamelen
A
sammeln
19
Q
vloggen
A
vloggen
20
Q
voorstellen
A
vorschlagen
21
Q
werpen
A
werfen
22
Q
winnen
A
gewinnen
23
Q
zich bezighouden met
A
sich beschäftigen mit
24
Q
zich ontspannen
A
sich entspannen
25
Q
binnen
A
drinnen
26
Q
buiten
A
draußen
27
Q
daarmee
A
damit
28
Q
in geen geval
A
auf keinen Fall
29
Q
per se
A
unbedingt