1.6 Jaar 2 Woordenschat Toetsweek Flashcards

1
Q

Alarmcentrale

A

Meldpunt voor noodgevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Annuleren

A

Opheffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

autoritair

A

Eigenmachtig, bazig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Checklist

A

Controlelijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Concluderen

A

Een conclusie trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cruciaal

A

Beslissend, doorslaggevend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Defect

A

Kapot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

desillusie

A

Teleurstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

efficiënt

A

Doelmatig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Elite

A

Kleine groep voorname mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Exclusief

A

uitsluitend; niet inbegrepen; chic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Excursie

A

Leerzaam uitstapje met een groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

exotisch

A

Uitheems, vreemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Expeditie

A

reis van een aantal mensen om iets te onderzoeken of ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Frauderen

A

Bedrog plegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Generatie

A

Leeftijdsgroep

17
Q

Inclusief

A

Met inbegrip van

18
Q

Motivatie

A

Redenen om iets te doen

19
Q

naturaliseren

A

Tot staatsburger verklaren

20
Q

Navigatie

A

Routebepaling

21
Q

Noodgedwongen

A

Door nood ertoe gebracht

22
Q

Noodlottig

A

Met rampzalige gevolgen

23
Q

onverrichter zake

A

Zonder het doel te bereiken

24
Q

Overtollig

A

Te veel, meer dan nodig

25
Q

Recreatie

A

Ontspanning

26
Q

Reserveren

A

van tevoren bespreken; voor noodgevallen bewaren

27
Q

Reserve

A

voorraad voor noodgevallen; iemand die een uitvaller kan vervangen

28
Q

Vaccin

A

middel dat met een spuitje ingespoten wordt zodat je bepaalde ziekten niet krijgt

29
Q

Vaccineren

A

Inenten met een vaccin

30
Q

Verlof

A

vergunning; een of meer dagen vrij van werk of school

31
Q

Via

A

Over, langs

32
Q

Vignet

A

herkenningsplaatje, logo

33
Q

Visum

A

doorreis- of verblijfsvergunning

34
Q

Voucher

A

bon voor hotel of restaurant

35
Q

Zinderen

A

Gloeien, trillen