150-151 Flashcards
Een oorzaak
Une cause
De hemel
Le ciel
Een voorwaarde
Une condiction
Een beslissing
Une décision
Een lagere school
Une école primaire
Een gewoonte
Une habitude
Een belang, gewichtigheid
Une importance
Het onbekende
L’inconnu
Een invloed
Une influence
Een onderwijzer, meester
Un maître
Een vak
Une matière
Een doel(stelling)
Un objectief
Een bezwaar
Une objection
Een onderwijssysteem
Un système d’enseigenement
Een getuigenis
Un témoingnage
Onafhankelijk,zelfstandig
Indépendant(e)
Onvergetelijke
Inoubliable
Nutteloos
Inutile
Ver(verwijderd)
Lointain(e)
Lollig,leuk
Marrant(e)
Vorig,voorafgaand
Précédent(e)
Wandelen,kuieren
Balader
Vormen
Constituer
Mislukken
Échouer
Wennen, gewoon worden
Habituer
Zweren
Jurer
Afleggen(examen)
Passer
Een curcus volgen
Suivre un cours
Beetje bij beetje
Peu à peu
Voor altijd, voor eeuwig
Á (tous) jamais
Tot mijn grote verrassing
À ma grande surprise
Vertrouwen hebben (in)
Avoir confiance (en)
De tijd hebben(om)
Avoir le temps(de)
Hebben jullie zin om
Ça vous dit
Van mening veranderen
Changer d’avis