15) Verbes fréquents Flashcards
1
Q
Marqué un but
A
Een doelpunt gescoord
2
Q
Rencontré
A
Ontmoet
3
Q
Fait le tour
A
Om … heen gelopen
4
Q
Persiste à
A
Blijft
5
Q
Nous rendre à
A
Ons naar … begeven
6
Q
Coulé
A
Gezonken
7
Q
Aménagé
A
Ingericht
8
Q
Taillé
A
Gesnoeid
9
Q
Se … cachés
A
Zich … verstopt
10
Q
Conduit
A
Rijdt
11
Q
Attaqué
A
Aangevallen
12
Q
Franchi
A
Overgegaan
13
Q
Combattu
A
Bestreden
14
Q
Développer
A
Ontwikkelen
15
Q
Remis
A
Overhandigd
16
Q
Distribué
A
Uitgedeeld