1.3 Architectuur Flashcards
Uit welke lagen bestaat een netwerk en welk probleem lossen ze op?
Van onder naar boven:
Hardware = maakt fysieke verbindingen tussen apparaten mogelijk
Host-to-host = zorgt ervoor dat verschillende computers met elkaar kunnen communiceren
Process-to-process = zorgt ervoor dat die computers berichten naar elkaar kunnen sturen
Applicatie
Wat zijn voordelen van de gelaagdheid in een netwerk?
Beheerbaarheid (niet één groot ingewikkeld systeem) en modulariteit (bv bij nieuwe soort communicatie toevoegen, dat kan in 1 laag)
Wat zijn protocollen?
De abstracte objecten die de lagen van een netwerk vormen
Wat biedt een protocol?
Een communicatiedienst waarmee hogere niveau’s in het netwerk berichten kunnen uitwisselen.
BV: protocol voor verzoek/antwoord-communicatie en continue berichtenstromen
Wat zijn de 2 soorten interfaces van een protocol en wat houden ze in + voorbeeld?
Service-interface = lokale programma’s op dezelfde computer gebruiken dit om te communiceren via het protocol.
BV: webbrowser gebruikt HTTP-protocol om webpagina’s op te vragen van server
Peer-interface = hiermee communiceert het protocol op jouw computer met zijn tegenhanger (peer) op een andere computer. Bepaalt hoe berichten tussen 2 computers uitgewisseld worden.
BV: bij HTTP bepaalt hoe een GET-verzoek eruit ziet en hoe de server moet reageren
Wat is een header of trailer?
Klein stukje data die helpt bij communicatie tussen protocollen.
Wat is een body of payload?
Het bericht zelf dat tussen protocollen gestuurd wordt
Hoe noem je het proces van de gegevens die tussen protocollen gedeeld worden verpakken in een nieuw jasje (zodat het protocol weet wat die ermee moet)?
Encapsulatie
Hoeveel headers kunnen er op een bericht zitten?
Meerdere, elke laag kan zijn eigen header toevoegen. BV eerst RRP, daarna HTTP
Wat is multiplexing?
Meerdere gegevensstromen over enkele fysieke verbinding sturen
Wat is demultiplexing en hoe werkt het?
Wat: aan de ontvangende kant de berichten scheiden op een fysieke verbinding en naar de juiste applicatie sturen.
Hoe: door in de header van protocol een identificator (demux key) toevoegen die aangeeft bij welke applicatie het bericht hoort
Ezelsbruggetje OSI-model
Ff = fysieke laag
Data = datalink laag
Naar = netwerk laag
Transport = transport laag
Sturen = sessie laag
P = presentatie laag
A = applicatie laag
Waar staat de eerste laag van het OSI-model voor? (van onder naar boven)
Fysieke laag behandelt de overdracht van ruwe bits over een communicatielink
Waar staat de tweedelaag van het OSI-model voor? (van onder naar boven)
Datalinklaag verzamelt de bitstroom van de fysieke laag in grotere eenheden (=frames). Die frames worden aan hosts geleverd en vaak geïmplementeerd door netwerkadapters en stuurprogramma’s
Waar staat de derde laag van het OSI-model voor? (van onder naar boven)
Netwerklaag routeert gegevens (= pakketten) tussen knooppunten in pakket-geschakeld netwerk