1.3 2500 woorden Flashcards

1
Q

un accord

A

een akkoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

un accord sur qqch.

A

een akkoord over iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

conclure un accord

A

een akkoord sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nous sommes d’accord.

A

We gaan akkoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

une affaire

A

een zaak, rechtszaak, een bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

une drôle d’affaire

A

een vreemde zaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

une bonne affaire

A

een goede deal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

la meilleure affaire

A

de beste deal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ainsi

A

zo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nous le ferons ainsi

A

Wij zullen het zo doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

l’air

A

de lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

l’air frais

A

de frisse lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

l’air chaud

A

de warme lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

en plein air

A

in de openlucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

un air

A

een houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

avoir l’air sympa

A

er sympathiek uitzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

un ami

A

een vriend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

un nouvel ami

A

een nieuwe vriend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

un vieil ami

A

een oude vriend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

un bon ami

A

een goede vriend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

le petit ami de ma soeur

A

de vriend van mijn zus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

aujourd’hui

A

vandaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

fais- le aujourd-hui et pas demain

A

doe het vandaag en niet morgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

un besion

A

een behoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
avoir besoin de qqch.
iets nodig hebben
26
chercher
zoeken, halen
27
chercher un pull
een pullover zoeken
28
chercher qqn à la gare
iemand van het station ophalen
29
commencer
beginnen
29
je cherche mes clés
ik zoek mijn sleutels
30
commencer à lire un livre
een boek beginnen te lezen
31
nous commençons demain
wij beginnen morgen
32
un côté
een zijde, kant
33
le côté gauche
de linkerzijde
34
le bon côté
de juiste zijde
35
un dieu
een god
36
un dieu vivant
een levende god
37
entrer
binnengaan
37
essayer
proberen, passen
38
entrer dans une maison
een huis binnengaan
39
essayer de nouvelles chaussures
nieuwe schoene passen
40
j'essaie encore un efois
ik probeer het nog eens
41
un fait
een feit
42
le fait est ce que...
het feit is dat...
43
le simple fait que...
het simpel feit dat...
44
une fin
een einde
45
une belle fin
een gelukkig einde
46
finir
eindigen, beëindigen
47
finir troisième
derde eindigen
48
nous finissons le travail aujourd'hui
we beëindigen het werk vandaag
49
français
Frans
50
un ami français
een Franse vriend
51
les gens
de mensen
52
les jeunes gens
de jongeren
53
les gens pauvres
de arme mensen
54
les braves gens
de goede mensen
55
les gens àgés
de oudere mensen
56
une histoire
een verhaal
57
une longue histoire
een lang verhaal
58
une sombre histoire
een triest verhaal
59
une drôlé d'histoire
een raar verhaal
60
raconte-nous une histoire
vertel ons een verhaaltje
61
jeune
jong
62
un jeune homme
een jonge man
63
une jeune femme
een jonge vrouw
64
jouer (à, de)
spelen
65
jouer au foot
voetballen
66
jouer du piano
pianospelen
67
jouer dans la rue
op straat spelen
68
merci
bedankt, dank u, dank je
69
un grand merci
hartelijk bedankt
70
merci de votre visite
dank voor uw bezoek
71
merci beaucoup!
hartelijk dank!
72
merci, vous m'avez bien aidé
dank u, u hebt me goed geholpen
73
mieux
beter
74
voir mieux avec des lunettes
beter zien met een bril
75
un mois
een maand
76
le mois dernier
vorige maand
77
le mois prochain
volgende maand
78
je mois suivant mon anniversaire
de maand die volgt op mijn verjaardag
79
un monsieur
een heer, meneer
80
un certain monsieur
een zekere meneer
81
un mort
een dode
82
on compte dix morts
men telt tien doden
83
la mort
de dood
84
une mort subsite
een plotselinge dood
85
une mort tragique
een tragische dood
86
un nom
een naam
87
l'ancien nom
de oude naam
88
le vrai nom
de echte naam
89
le nom de famille
de familienaam
90
un prénom
een voornaam
91
un nom inconnu
een onbekende naam
92
ouvrir
openen, opstarten
93
ouvrir la porte
de deur openen
94
ouvrir un magasin
een winkel openen
95
s'ouvrir
opengaan
96
s'ouvrir à neuf heures
om negen uur opengaan
97
perdre
verliezen
98
avoir perdu ses lunettes
zijn bril verloren zijn
99
se perdre
verdwalen