1.2 Lezer en tekst Flashcards

1
Q

Leesmotivatie

A

Redenen om literaire teksten te lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Effect

A

Wat een tekst bij de lezer teweeg brengt (ontspanning, aanzetten tot nadenken, kijk op de wereld veranderen, identificatie met personages, etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leeservaring

A

Aanwijzingen in teksten sturen je gedachten een bepaalde kant op. Open plekken en verwachtingen zijn belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Open plek

A

Een tekstgedeelte dat vragen bij je oproept die je wilt invullen. Informatie wordt (deels) niet gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verwachtingen

A

Wat je denkt dat er gaat gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Open einde

A

Als je na het lezen van de tekst niet alle open plekken volledig kunt invullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gesloten einde

A

Als je na het lezen van de tekst alle open plekken volledig kunt invullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Spanning

A

Ontstaat als relevante informatie ontbreekt. Vorm van een open plek. Informatieachterstand is nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Raadsel (spanning)

A

Verteller wel, personage en lezer niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geheim (spanning)

A

Verteller en personage wel, lezer niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dreiging (spanning)

A

Verteller en lezer wel, personage niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Genres

A

Soorten teksten (misdaadroman, thriller, liefdesverhaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Psychologisch schema

A

Je hebt een idee over hoe situaties zullen verlopen, waardoor je soms open plekken kunt invullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Samenhang

A

Zinnen sluiten op elkaar aan, er is een logische volgorde, er is betekenis aan de tekst toe te kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Causaliteit

A

Logische volgorde Oorzaak-Gevolg
Waarom (reden), Waarvoor (doel), Waardoor (oorzaak).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly