1.2 DNA illustreert de interplay tussen vorm en functie Flashcards

1
Q

Covalente bindingen

A

zijn de sterkste bindingen. Ze houden het atoom bij elkaar in de individuele basen (A,G,C,T). Deze binding wordt gevormd door het delen van een elektronenpaar tussen de atomen. Om de bindingen tussen de atomen te breken is er energie nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Niet covalente bindingen

A

zijn minder sterk dan covalente bindingen maar zijn belangrijk voor biochemische processen zoals de vorming van de dubbele helix.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vier belangrijke non covalente bindingstypen zijn:

A

1.Elektrostatische interacties.
2.waterstof bindingen
3.van der waals interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn elektrostatische interacties?

A

Elektrostatische interacties treden op wanneer een geladen groep op een molecuul een tegengesteld geladen groep van een ander molecuul aantrekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een H-binding donor?

A

De H-binding donor is de groep die het atoom bevat waaraan de waterstof het sterkst is gekoppeld, samen met de waterstof zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de basis van van der Waals interacties?

A

De basis is dat de verdeling van elektronische lading rond een atoom schommelt met de tijd, waardoor deze nooit volledig symmetrisch is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Soorten van der waals interacties:

A

1.De dipool-dipoolinteracties tussen twee permanente dipolen.
2.De geïnduceerde dipool-dipoolinteracties tussen een permanente dipool en een geïnduceerde dipool tussen tijdelijk gepolariseerde moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Water is het oplossingsmiddel waarin de meeste biochemische reacties plaatsvinden. De eigenschappen van water zijn belangrijk voor de vorming van macromoleculaire structuren en de voortgang van chemische reacties. Twee eigenschappen van water zijn erg relevant:

A

1.Water is een polair molecuul
2.Water is hoog samenhangend (cohesive)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Water is een polair molecuul, elaborate

A

Een watermolecuul is niet lineair maar gebogen, dus de verdeling van de lading is asymmetrisch. De Zuurstof kern trekt elektronen weg van de twee waterstof kernen. Hierdoor krijgen de waterstof atomen een netto positieve lading. Het watermolecuul is dus een elektrisch polaire structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Water is hoog samenhangend (cohesive)

A

Water moleculen hebben een wisselwerking met elkaar door middel van de waterstofbindingen. Een netwerk van waterstof bindingen houdt de structuur samen. Moleculen in een (aq) oplossing hebben een wisselwerking met water moleculen door de formatie van de waterstof bindingen en door ionische interacties. Deze interacties zorgen er voor dat water een veelzijdig oplosmiddel is, er verschillende soorten goed kunnen worden opgelost, vooral polaire en geladen delen die deel kunnen nemen aan deze interacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hydrofobe effect

A

Niet polaire moleculen kunnen niet deelnemen aan de waterstof binding of aan de ionische interacties. De interacties van niet polaire moleculen met water moleculen zijn niet zo geliefd als de interacties tussen watermoleculen met zichzelf. De water moleculen die in contact staan met de niet polaire moleculen vormen een soort kooi er omheen en ordenen zich beter dan watermoleculen die vrij zweven in de oplossing.Maar als er twee non polaire moleculen samen gaan, worden er een paar watermoleculen losgelaten. Wat de aggregatie van non polaire groepen geliefd maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DNA dubbele helix

A

Elke Fosfaatgroep in DNA heeft een negatieve lading. Deze negatief geladen groepen vertonen liever geen interacties met een fosfaat groep over een afstand. Dus als er een DNA in de double helix komt ontstaan er dus ongeliefde interacties. Daarnaast zijn ook de waterstofbruggen belangrijk bij het vormenvan de DNA helix. Die moeten worden gebroken als de basen bij elkaar komen en moeten ook weer worden gevormd om basen die niet bij elkaar passen iets naar elkaar toe te trekken. In de dubbele helix zijn de basen paren parallel en bijna op elkaar gestapeld met behulp van de van der Waalskrachten kan het bij elkaar blijven.
Het hydrofobe effect neemt ook deel aan de voorkeur voor basen stapelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Thermodynamische regel 1

A

De totale energie van een systeem en zijn omheining is constant.Je hebt kinetische energie (warmte) of potentiele energie ( energie dat vrijkomt wanneer er een ander proces ontstaat).Dus er moeten eerst bindingen worden gebroken om weer andere bindingen te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er met de totale entropie van een systeem en zijn omgeving samen?

A

De totale entropie neemt altijd toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent een verandering in de entropie van een systeem in een chemische reactie?

A

Dit wordt aangegeven met ∆S
systeem
systeem

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er met de enthalpie (
𝐻
H) van een systeem als het warmte verliest aan de omgeving?

A

De enthalpie van het systeem verkleint met ∆H
systeem
systeem

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom is de entropieverandering groter bij warmteoverdracht aan een koude omgeving?

A

Omdat een koude omgeving minder wanorde heeft, waardoor de toevoeging van warmte een groter effect heeft op de entropie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt de verandering in entropie van de omgeving berekend?

A

∆S
omgeving
omgeving

= -∆H
systeem
systeem

/ T (in Kelvin).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de formule voor de totale entropieverandering?

A

∆S
totaal
totaal

= ∆S
systeem
systeem

+ ∆S
omgeving
omgeving

= ∆S
systeem
systeem

- ∆H
systeem
systeem

/ T.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er als je de totale entropieverandering (

𝑇

𝑆
totaal
−T∆S
totaal

) vermenigvuldigt met

𝑇
−T?

A

Het geeft de Gibbs vrije energie: ∆G = ∆H
systeem
systeem

- T∆S
systeem
systeem

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat geeft de vrije energieverandering (

𝐺
∆G) aan?

A

Het geeft energetische veranderingen in een proces aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer neemt de totale entropie toe?

A

Wanneer ∆S
systeem
systeem

> ∆H
systeem
systeem

/ T.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer is een proces spontaan?

A

Als ∆G = ∆H
systeem
systeem

- T∆S
systeem
systeem

< 0.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat gebeurt er met de entropie tijdens de vorming van een dubbele helix?

A

De entropie daalt omdat er meer ordening ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat moet er gebeuren voordat de vorming van een dubbele helix kan beginnen?
Er moet warmte worden vrijgegeven aan de omgeving.
26
Wat is een H-binding acceptor?
De H-binding acceptor is de groep die het atoom bevat waaraan de waterstof minder sterk gekoppeld is, samen met de waterstof zelf.
27
Wat gebeurt er met de elektronenintensiteit van het H-atoom in een H-binding?
Het elektronegatieve atoom waaraan de waterstof is verbonden, trekt de elektronenintensiteit weg van het H-atoom, waardoor het een tijdelijke positieve lading krijgt.
28
Waarom kan het H-atoom contact maken met een ander atoom?
Door de tijdelijke positieve lading van het H-atoom kan het contact maken met een atoom dat een kleine negatieve lading heeft.
29
Hoe sterk zijn van der Waals interacties?
De kracht van van der Waals interacties is erg klein en zwak.
30
Waarom worden van der Waals interacties toch merkbaar?
Door de grote hoeveelheid atomen worden van der Waals interacties merkbaar.
31
Wat beschrijft de wet van Coulomb?
De wet van Coulomb beschrijft de kracht van elektrostatische interacties met de formule: 𝐸=𝑘⋅𝑞1⋅𝑞2/𝐷⋅𝑟
32
Waar staan 𝑞1en 𝑞2 in de Coulombswet voor?
1 ​ en 𝑞 2 q 2 ​ zijn de ladingen van de betrokken atomen.
33
Wat betekent r in de Coulombswet?
is de afstand tussen de atomen.
34
Wat betekent D in de Coulombswet?
D is de diëlektrische constante van het medium.
35
Wat is 𝑘 in de Coulombswet?
k is een constante in de formule.
36
Waarom wordt water als hoog samenhangend (cohesive) beschouwd?
Watermoleculen hebben een wisselwerking met elkaar door middel van waterstofbindingen, die een netwerk vormen dat de structuur samenhoudt.
37
Hoe wisselwerken moleculen in een (aq) oplossing met watermoleculen?
Moleculen in een (aq) oplossing wisselwerken met watermoleculen door de formatie van waterstofbindingen en ionische interacties.
38
Waarom is water een veelzijdig oplosmiddel?
Door zijn vermogen om waterstofbindingen en ionische interacties aan te gaan, kunnen verschillende soorten moleculen, vooral polaire en geladen delen, goed oplossen in water.
39
Welke soorten moleculen lossen goed op in water?
Polaire en geladen moleculen die kunnen deelnemen aan waterstofbindingen en ionische interacties lossen goed op in water.
40
Waarom kunnen niet-polaire moleculen niet deelnemen aan de waterstofbinding of ionische interacties?
Niet-polaire moleculen hebben geen ladingen of polaire groepen die nodig zijn om waterstofbindingen of ionische interacties aan te gaan.
41
Hoe wisselwerken niet-polaire moleculen met watermoleculen?
De interacties tussen niet-polaire moleculen en watermoleculen zijn minder gunstig dan de interacties tussen watermoleculen onderling.
42
Wat gebeurt er met watermoleculen in contact met niet-polaire moleculen?
Watermoleculen vormen een soort kooi rond niet-polaire moleculen en ordenen zich beter dan vrij zwevende watermoleculen.
43
Waarom is het gunstig voor niet-polaire moleculen om samen te clusteren in water?
Wanneer twee niet-polaire moleculen samenkomen, worden enkele watermoleculen losgelaten, wat de aggregatie van niet-polaire groepen energetisch gunstig maakt.
44
Welke lading heeft elke fosfaatgroep in DNA?
Elke fosfaatgroep in DNA heeft een negatieve lading.
45
Waarom vermijden negatief geladen fosfaatgroepen interacties met elkaar?
Negatief geladen fosfaatgroepen stoten elkaar af, waardoor interacties op afstand ongunstig zijn.
46
Wat gebeurt er als DNA een dubbele helix vormt?
Er ontstaan ongunstige interacties tussen de negatief geladen fosfaatgroepen.
47
Wat is de rol van waterstofbruggen bij het vormen van de DNA-helix?
Waterstofbruggen moeten worden gebroken wanneer de basen bij elkaar komen en opnieuw worden gevormd om basen die niet bij elkaar passen aan te trekken.
48
Hoe blijven de basenparen in de dubbele helix bij elkaar?
Basenparen zijn parallel en bijna op elkaar gestapeld, bijeengehouden door van der Waalskrachten.
49
Hoe draagt het hydrofobe effect bij aan het DNA?
Het hydrofobe effect bevordert de voorkeur voor basenstapeling in de dubbele helix.
50
Wat is DNA op moleculair niveau?
DNA is een lineair polymeer gemaakt uit 4 verschillende monomeren.
51
Waaruit bestaat de "ruggengraat" van DNA?
e ruggengraat bestaat uit herhalende suiker-fosfaat units.
52
Wat is de suiker in DNA en waarom is het belangrijk?
De suiker is deoxyribose, waaraan DNA zijn naam dankt.
53
Hoe zijn de suikermoleculen verbonden in de ruggengraat?
Elke suiker is verbonden met twee fosfaatgroepen door middel van verschillende links.
54
Welke basen kunnen aan de deoxyribose gekoppeld zijn?
Adenine (A), Guanine (G), Cytosine (C), en Thymine (T).
55
Hoeveel strings bevatten de meeste DNA-moleculen?
De meeste DNA-moleculen bevatten twee strings, die samen de dubbele helix vormen.
56
Waar zitten de suiker-fosfaat ruggengraat en de basen in de dubbele helix?
De suiker-fosfaat ruggengraat zit aan de buitenkant en de basen zitten aan de binnenkant.
57
Hoe worden de basenparen bij elkaar gehouden?
Door waterstofbindingen.
58
Welke basenparen komen specifiek voor in DNA?
Adenine (A) bindt met Thymine (T), en Guanine (G) bindt met Cytosine (C).
59
Waar komt H+ mee overeen in een oplossing?
H+ komt overeen met een proton, maar in water is het officieel H3O+. Voor eenvoud wordt H+ gebruikt.
60
Wat is de formule voor pH?
pH = -log[H+]
61
Wat geeft pH indirect weer?
pH geeft indirect de concentratie van [OH-] weer. Als [H+] toeneemt, neemt [OH-] af, en andersom.
62
Wat is het evenwicht voor de dissociatie van water?
H2O ↔ H+ + OH-
63
Wat is de evenwichtsconstante voor de dissociatie van water?
K = [H+][OH-]/[H2O], vaak uitgedrukt als K = 10^-14/[H+].
64
Wat gebeurt er met de DNA-dubbele helix als de pH boven de 9 komt?
Bij een pH boven de 9 worden DNA-dubbele helixen afgebroken tot enkele strengen
65
Wat is de evenwichtsconstante (Ka) voor de dissociatie van een zuur (H-A)?
Ka = [H+][A-]/[HA]
66
Wat is de pKa?
pKa = -log(Ka), het vertegenwoordigt de sterkte van een zuur en toont de neiging van een zuur om te dissociëren.
67
Wat gebeurt er wanneer de pH gelijk is aan de pKa?
Wanneer pH = pKa, is de concentratie van de geprotoneerde vorm (HA) gelijk aan de concentratie van de gedeponeerde vorm (A-).
68
What are solutions called that counteract pH changes?
Buffers
69
What happens to pH in a buffer when an acid or base is added?
In a buffer, the pH increases or decreases more gradually when an acid or base is added.