11.3 Arbeidsomstandigheden Flashcards
de afdeling
die Abteilung, die Abteilungen
de arbeidsplaats
der Arbeitsplatz, die Arbeitsplätze
Ik ben blij dat ik voor de komende twee jaar een vaste arbeidsplaats heb
Ich bin fröh, für die nächtsten zwei Jahre einen sicheren Arbeitsplatz zu haben
de bouw, het bouwwerk
der Bau, die Bauten
Mijn buurman werkt in de bouw
Mein Nachbar arbeitet auf dem Bau
de voorwaarde
die Bedingung, die Bedinungen
Aan onze voorwaarden is niet voldaan
Unsere Bedingungen sind nicht erfüllt worden
de belasting, de werkdruk
die Belastung, die Belastungen
Door de afwezigheid van zijn collega is de belasting zwaarder dan anders
Durch das Fehlen seiner Kollegin ist die Belastung höher als sonst
werkend
berufstätig
Werkende moeders hebben het helaas vaak moeilijk
Berufstätige Mütter haben es leider oft schwer
het bedrijf
der Betrieb, die Betriebe
het kantoor, het bureau
das Büro, die Büros
Ik breng te veel tijd door in mijn kantoor
Ich verbringe zu viel Zeit in meinem Büro
het inkomen
das Einkommen, die Einkommen
aanstellen, aannemen
einstellen
Ons bedrijf stelt tien nieuwe werknemers aan
Unser Betrieb stellt zehn neue Mitarbeiter ein
ontslaan
entlassen, entlässt, enließ, entlassen
Ons bedrijf zal binnenkort tien medewerkers moeten ontslaan
Unser Betrieb wird demnächst zehn Arbeiter entlasen müssen
de fabriek
die Fabrik, die Fabriken
de firma, het bedrijf
die Firma, die Firmen
het salaris
das Gehalt, die Gehälter
de vakbond
die Gewerkschaft, die Gewerkschaften
ontslag geven, ontslaan; ontslag nemen, opzeggen
kündigen
De baas heeft vijf medewerkers ontslagen
Der Chef hat fünf Mitarbeiter gekündigt
het werkbriefje
der Laufzettel, die Laufzettel
de levering
die Lieferung, die Lieferungen
De eerste levering is al binnengekomen
Die erste Lieferung ist schon eingetroffen
het loon
der Lohn, die Löhne
de machine
die Maschine, die Maschinen
