1.1 Voca Flashcards
1
Q
Bonjour
A
Goedendag
2
Q
Salut
A
Hoi/doei
3
Q
Çava bien?
A
Hoe gaat het?/ Gaat het?
4
Q
Très bien
A
Heel goed
5
Q
Çava
A
Oké/goed/het gaat wel
6
Q
Au revoir
A
Tot ziens
7
Q
Merci
A
Dank je wel
8
Q
Bonsoir
A
Goedenavond
9
Q
S’ll vous plaît
A
Alstublieft(als je iets vraagt)
10
Q
👍
A
11
Q
Voilà
A
Alstublieft
12
Q
Je m’ appelle
A
Ik heet
13
Q
Il s’ appelle
A
Hij heet
14
Q
Elle s’ appelle
A
Zij heet
15
Q
Le prénom
A
Voornaam
16
Q
Le nom
A
Achternaam
17
Q
Le surnom
A
Bijnaaam
18
Q
La femme
A
Vrouw
19
Q
L’ homme
A
Man
20
Q
Génial
A
Geweldig, geniaal
21
Q
Formidable
A
Geweldig
22
Q
Superbe
A
Prachtig mooi
23
Q
Choutte
A
Tof, leuk
