1 sociologie, een eerste kennismaking Flashcards

1
Q

sociologische verbeelding

A

Is het startpunt van een sociologische verklaring. Het is een specifieke wijze van kijken naar wat met mensen in hun leven gebeurt.
Volgens Mills: individuele gebeurtenissen plaatsen en verklaren vanuit het geheel van sociale relaties die zelf een specifieke historische oorsprong hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sociale handelingstypologie

A

Een onderscheid tussen instrumenteel rationeel handelen, waarderationeel handelen, affectief handelen en traditioneel handelen door Max Weber.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Instrumenteel rationeel handelen

A

Hierbij willen actoren een bepaald doel bereiken binnen een specifieke handelingssituatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarderationeel handelen

A

Hierbij staat een bewust geloof in de waardevolheid van de handeling centraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

affectief handelen

A

Wordt gedreven door het navolgen van gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

traditioneel handelen

A

ingeworteld gewoontehandelen / traditie leidt tot herhaling van eenzelfde handeling en wordt gekenmerkt door een verplicht karakter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

‘opdat’ motieven

A

proberen iets te realiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

‘omdat’ motieven

A

reactie op opdat motieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

conformiteit

A

Is interactie die verloopt volgens de betekenis die beide partners aan de interactie vastknopen. <-> deviantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

samenwerking

A

Houdt in dat sociale eenheden samen een doel proberen te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

conflict

A

Ten minste twee partijen gaan al dan niet impliciet niet akkoord met hoe de interactie moet verlopen. (eigen zienswijze) <-> samenwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ruil

A

baten of beloningen voor die individuen in sociale verbanden ontvangen, meestal kosten betekenen voor de anderen. (sociale ruil, niet per se economisch: macht en aanzien als schaarse middelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cultuur

A

ideeën over wat goed en slecht is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

structuur

A

posities van actoren en de vorm van de interacties en relaties tussen die actoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sociale orde

A

stolling structuur en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sociale verandering

A

vloeibaar worden van cultuur en structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

geschiedschrijving

A

Een historicus probeert fenomenen in het verleden te verklaren door voornamelijk te verwijzen naar het belang van factoren die plaats- en tijdsspecifiek zijn.

18
Q

culturele antropologie

A

De cultureel antropoloog richt zich op het beschrijven en interpreteren van culturen. (1 enkele samenleving)

19
Q

biologie

A

Gaat na hoe variaties in fysiologische eigenschappen, hormonale processen en biogenetische factoren gepaard gaan met variaties in gedrag.

20
Q

psychologie

A

Is de studie van interne mechanismen: gedrag als weerspiegeling van cognitieve en emotionele processen die het gedrag van binnenuit bepalen.

21
Q

sociale psychologie

A

De studie van attitudevorming en attitudeverandering met inbegrip van overtuigingsprocessen.

22
Q

sociobiologie

A

Bij sociobiologische verklaringen wordt ervan uit gegaan dat gedragsvormen en sommige erop voortbouwende vormen van sociaal handelen het resultaat zijn van een duizenden jaren lange aanpassing aan een externe omgeving.

23
Q

biosociale verklaring

A

De wisselwerking tussen het biologische en het sociale in het algemeen (niet per se complementair met sociologie)

24
Q

concepten

A

Mentale vangnetten die ons in staat stellen om elementen uit de werkelijkheid te vatten.

25
theories of the middle range
er is niet 1 theoretische verklaring, de maatschappelijke realiteit is hier te complex voor
26
empirisch materiaal
verzamelde resultaten van onderzoeken
27
kwantitatieve gegevens
wetenschappelijke gegevens in de vorm van cijfermateriaal
28
kwalitatieve gegevens
bv dagboeken, biografieën, brieven, ...
29
primaire gegevens
Socioloog bepaald zelf hoe hij/zij aan de gegevens komt.
30
secundaire gegevens
Zijn gegevens die niet door de onderzoeker zelf verzameld worden, maar die door haar/hem gebruikt worden om tot inzichten te komen in bepaalde sociale fenomenen.
31
literatuuronderzoek
Verzamelen en onderzoeken van voorgaand onderzoek is belangrijk, niet alleen om overbodig onderzoek te vermijden, maar ook om de onderzoeksvraag te verscherpen.
32
peer review
Wetenschappers die al bewezen hebben dat ze specialisten zijn in een bepaald vakgebied lezen het artikel voor publicatie eens na. Obv strenge criteria wijzen ze het artikel dan af, vragen ze een herwerking of publiceren ze het artikel.
33
covariantie
samenhang tussen kenmerken
34
theoretisch model
een model dat een goede, eenvoudige verklaring geeft dat niet alle factoren in kaart brengt
35
operationaliseren
Het aanbrengen van meetbare indicatoren voor de variabelen.
36
causaliteitsbepaling
De volgorde van (in)directe invloeden gebeurt obv theoretische inzichten en een tijdsordening.
37
statistische analyse
De statistiek voorziet in de belangrijkste technieken voor het analyseren van de gegevens waarmee de positivistisch georiënteerde socioloog werkt.
38
Naturwissenschaften
natuurwetenschappen
39
Geisteswissenschaften
geesteswetenschappen
40
verstehende sociologie
sociologie die probeert te begrijpen obv kwalitatief onderzoek, ook wel interpretatieve of kwalitatieve sociologie genoemd.