1 A 40 Flashcards
Comprendre
Bergrijpen begreep begrepen begrepen
Rester Z
Blijven bleef bleven gebleven
Regarder
Kijken keek keken gekeken
Recevoir
Krijgen kreeg kregen gekregen
Souffrir
Lijden leed leden geleden
Prendre son petit déjeuné
Ontbijten ontbeet ontbeten ontbeten
Rouler
Rijden reed reden gereden
Briller
Schijnen scheen schenen geschenen
Écrire
Schrijven schreef schreven geschreven
Repasser
Strijken streek streken gestreken
Disparaître Z
Verdwijnen verdween verdwenen verdwenen
Se taire
Zwijgen zweeg zwegen gezwegen
Offrir
Bieden bood boden geboden
Choisir
Kiezen koos kozen gekozen
Interdire
Verbieden verbood verboden verboden
Perdre
Verliezen verloor verloren verloren
Voler avec de ailes
Vliegen vloog vlogen gevlogen
Geler
Vriezen vroor vroren gevroren
Plonger
Duiken dook doken gedoken
Fermer
Sluiten sloot sloten gesloten
Commencer Z
Beginnen begon begonnen begonnen
Boire
Drinken dronk dronken gedronken
Grimper
Klimmen klom klommen geklommen
Sauter
Springen sprong sprongen gesprongen
Trouver
Vinden vond vonden gevonden
Gagner concours
Winnen won wonnen gewonnen
Chanter
Zingen zong zongen gezongen
Tirer (une porte)
Trekken trok trokken getrokken
Partir Z
Vertrekken vertrok vertrokken vertrokken
Envoyer
Zenden zond zonden gezonden
Nager
Zwemmen zwom zwommen gezwommen
Enfiler,gonfler
Zwellen zwol zwollen gezwollen
Casser
Breken brak braken gebroken
Manger
Eten at aten gegeten
Guérir
Genezen genas genazen genezen
Donner
Geven gaf gaven gegeven
Lire
Lezen las lazen gelezen
Prendre
Nemen nam namen genomen
Parler
Spreken sprak spraken gesproken
Voler quelques chose
Stelen stal stalen gestolen