Глаголы Flashcards
1
Q
Защищать
A
Beschermen
2
Q
Сделать выбор
A
Keuzes maken
3
Q
Настаивать, выдержать
A
Volhouden
4
Q
Утешать, успокаивать
A
Troosten
5
Q
Продумывать решение
A
Oplossingen bedenken
6
Q
Постоять за себя
A
Voor mezelf opkomen
7
Q
зависит от
A
Afhangen van
8
Q
Заработать
A
Verdienen
9
Q
Accept
A
Accepteren
10
Q
Allow
A
toestaan
11
Q
Believe
A
geloven
12
Q
Borrow
A
lenen
13
Q
Cancel
A
annuleren
14
Q
Change
A
veranderen
15
Q
Clean
A
schoon te maken
16
Q
Расчёсывать
A
Borstelen
17
Q
Жаловаться
A
klagen
18
Q
Confirm
A
bevestigen
19
Q
Кашлять
A
hoesten
20
Q
Считать
A
tellen
21
Q
Резать
A
snijden
22
Q
Рисовать
A
tekenen
23
Q
Вести машину
A
autorijden
24
Q
Объяснять
A
uitleggen
25
Падать
vallen
26
Заполнить
vullen
27
Закончить
afwerken
28
To fit
aanpassen
29
Летать
Vliegen
30
Забыть
vergeten
31
To hurt
kwetsen
32
To leave
verlaten
33
To lose
verliezen
34
To open
open maken
35
Платить
betalen
36
Организовывать
organiseren
37
To put
neerzetten
38
To run
rennen
39
To sell
verkopen
40
Отправлять
sturen
41
To sign
teken
42
Начинать
om te beginnen
43
To teach
onderwijzen
44
Рассказывать
vertellen