zorgend handele Flashcards

1
Q

tachypnae

A

snel en opvervlakkig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bradypnae

A

vertraagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

apnae

A

ademhalingsstilstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bij inspanning

A

sneller en dieper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in rust

A

trager en dieper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

angst en emoties

A

sneller en opvervlakkig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hyperphnae

A

sneller en dieper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dyspnae

A

kortademigheid moeilijke ah benauwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

othopnae

A

zeer erge ademnood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hyperventilatie

A

te lang en teveel uitademen, gerelateerd met spanning-> te lage CO2 geen prikkeling meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kuzmaule ademhanling

A

diepe zware ademhaling bij hypoglycemische coma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stertoreuze ademhaling

A

snurkende rochelende ah: snel heen en weer bewegen van zacht gehemelte en huig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cheyne- stokes ademhaling

A

diepe, frequentie toenemend, gelijdelijk oppervlakiger en dn bij ah pauze -> terminale patiënte bij morfine gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oligurie

A

weinig & geconcentreerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

anurie

A

geen urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

polyurie

A

veel urine

17
Q

enuresis nocturna

A

nachtelijk bedwater

18
Q

urineretentie

A

achterblijven van urine in de blaas

19
Q

incontinentie

A

niet kunne ophouden, controlere

20
Q

dysurie

A

pijnlijke of moeilijke urinelozing, pijnlijke aandrang

21
Q

gesprijde urinestraal

A

bij hypospadia

22
Q

geen krachtige straal & nadruppeling

A

door prostaatvergroting veel bij oudere manne

23
Q

defeacatie

A

stoelgang make

24
Q

diarree

A

geen indikking verhoogde drang

25
Q

abstipatie of constipatie

A

geen of moeilijke stoelgang

26
Q

zwart glanzend

A

verteert bloed

27
Q

zwart mat

A

door voeding of medicatie

28
Q

rood

A

door voeding of bloed

29
Q

stopverfkleur

A

bij leveraandoening

30
Q

wit

A

bij onderzoek met bariumpap

31
Q

geel

A

bij rota of veel melk

32
Q

groen

A

salmonella of voeding

33
Q

diarree

A

dunne, waterige ontlasting

34
Q

opstipatie of constipatie

A

harde, droge stoelgang

35
Q

verharde stoelgang

A

kleine brokken, kogeltjes

36
Q

lintvormig

A

bij ca of obstructie

37
Q

onverteerde voedingsresten

A

bij diarree en onvoldoende kauwen bij jonge kinderen

38
Q

slijm

A

bij overmatige afscheiding door ontstoke slijmvlies

39
Q

pus of etter

A

bij ernstige infecties van darl of doorbraak abces