Zinnen Flashcards

0
Q

Een vallei is een vlakte tussen twee bergen.

A

Un valle es una llanura entre dos montañas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Ik ben dol op de stad waarin ik woon.

A

Me encanta la ciudad en la que vivo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ga rechtdoor.

A

Sigue todo recto.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ga de volgende straat rechts.

A

Gira la siguiente a la derecha.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Steek de straat over.

A

Cruce la calle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beren leven normaal gesproken in grotten.

A

Los osos suelen vivir en cuevas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel kosten de peren?

A

¿A cuánto están las peras?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rode besjes zijn kleiner dan aardbeien.

A

Las grosellas son más pequeñas que las fresas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom maken we geen bramentaart?

A

¿Por qué no hacemos una tarta de mora?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom maak je de kokosnoot niet open?

A

¿Por qué no partes el coco?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wil je avocado toevoegen?

A

¿Quieres añadir aguacate?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik geef de voorkeur aan rijpe bananen.

A

Prefiero plátanos maduros.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Deze appels zijn bedorven.

A

Estas manzanas están podridas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Blaas het luchtbed op voor dat je het gebruikt.

A

Hincha la colchoneta antes de usarla.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Help je broer met het maken van zandkastelen.

A

Ayuda a tu hermano a hacer castillos de arena.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Smeer je altijd in met zonnebrandcreme.

A

Recuerda ponerte siempre protector solar.

16
Q

Speel niet met bal en racket op een plek met veel mensen.

A

No juegues a las palas en un lugar lleno de gente.

17
Q

Gooi niet stiekem de opblaasbal richting een groepje meisjes.

A

No tires disimuladamente la pelota hinchable cerca de un grupo de chicas.

18
Q

Neem wat sap met je vrienden bij de strandtent.

A

Tómate un zumo con tus amigos en el chiringuito.

19
Q

Ik ben verkouden.

A

Estoy resfriado.

20
Q

Als je moet hoesten, moet je niet roken.

A

Si tienes tos, no debes fumar.

21
Q

Als je een verstopte neus hebt, kan je niet goed ademen.

A

Cuando tienes congestión nasal, no puedes respirar bien.

22
Q

As je een loopneus hebt, vergeet dan niet zakdoekjes mee te nemen.

A

Cuando tienes catarro, no olvides llevar los pañuelos.

23
Q

Als je misselijk bent, neem dan een kopje thee.

A

Si tienes náuseas, tómate una infusión.

24
Q

Als je duizelig bent, ga dan zitten.

A

Si estás mareado, siéntate.

25
Q

Wanneer je gestrest bent, probeer dan te ontspannen.

A

Cuando estás estresada, intenta relajarte.

26
Q

Als je allergisch bent, moet je vooral in de lente veel niezen.

A

Si tienes alergia, estornudas especialmente en primavera.