Zinnen Flashcards
Hoe laat sta jij op?
Tu te leves a quelle heure?
Ik sta om … op
Je me leve a…
Hoe laat vertrek je naar school?
A quelle heure est-ce que tu pars a l’ecole
Ik vertrek om…, omdat de lessen om … beginnen
Je pars a …, parce que les cours commencent a …
Heb je lange dagen op school?
Tu as de longues journees a l’ecole?
Dat ligt eraan. Op vrijdag ben ik om … klaar, … om …
Ce depend. Le vendredi je finis a …, le … a …
Ik ga met de fiets naar huis
Je rentre ches moi a velo
Thuis kijk ik eerst tv voordat ik mijn huiswerk maak
A la maison, je regarde d’abord la television avant de faire mes devoirs
Wat doe jij graag in het weekend?
Qu’est-ce que tu aimes faire le week-end?
Wat doe je nog meer?
Qu’est-ce que tu fais d’autre?
Wat is je favoriete sport?
Quel est ton sport prefere?
Dat is …, omdat ik van … houd.
C’est …, parce que j’aime l’/le/la/les …
Train je vaak?
Tu t’entraines souvent?
Ja, ik train … keer per week en in het weekend heb ik wedstrijden.
Oui, je m’entraine … fois par semaine et j’ai des competitions le week-end
Een team telt … spelers en een wedstrijd duurt …
Une equipe compte … joueurs et un match dure …
