Zinnen Flashcards
1
Q
Gaan we dit weekend naar de stad ?
A
On va en ville, ce weekend
2
Q
Ja ik wil een nieuwe blauwe spijkerbroek
A
Oui, je voudrais acheter un nouveau Jean
3
Q
Hoe vind je deze blauwe spijkerbroek
A
Comment tu trouves ce Jean bleu
4
Q
Niet slecht / leuk
A
Pas mal
5
Q
Hoeveel kost het
A
Il coute combien
6
Q
Slechts 45 euro
A
45 euros seulement
7
Q
Dat is niet duur
A
Ce n’est pas Cher
8
Q
Welke maat heb je
A
Tu fais quelle taille
9
Q
M
A
Du m
10
Q
Wil je het kopen
A
Tu veux l’acheter
11
Q
Ja hij is mooi
A
Oui il est beau
12
Q
Nee hij is te klein
A
Non il est trop petit
13
Q
Wat wil je kopen
A
Qu’est-ce que tu veux acheter
14
Q
Ik zoek een cadeau voor Lucas
A
Je cherche un cadeau pour Lucas
15
Q
Waar houdt hij van
A
Qu’est-ce qu’il Aime