Zesde Les Flashcards
1
Q
Que puis je faire ?
A
Wat kan ik gaan doen ?
2
Q
Faire un peu de vélo ?
A
Een stukje fietsen ?
3
Q
Aller à la plage ?
A
Naar het strand gaan ?
4
Q
Faire des courses ?
A
Boodschappen doen ?
5
Q
Non, je reste simplement à la maison
A
Nee, ik blijf gewoon thuis
6
Q
J’ai un jour de congé aujourd’hui
A
Ik heb vandaag een vrije dag