Zelfstandige naamwoorden Flashcards
1
Q
Papá / padre
A
Papa / vader
2
Q
Mamá / madre
A
Mama / moeder
3
Q
Hijo / hija
A
Zoon / dochter
4
Q
Hermano / hermana
A
Broer / zus
5
Q
Tío / tía
A
Oom / tante
6
Q
Primo / prima
A
Neef / nicht
7
Q
Sobrino / sobrina
A
Neefje / nichtje
8
Q
Esposo / esposa
A
Man / vrouw
9
Q
Novio / novia
A
Vriend / vriendin
Bruidegom / bruid
10
Q
Cuñado / cuñada
A
Schoonbroer / schoonzus
11
Q
Vecino / vecina
A
Buurman / buurvrouw
12
Q
Amigo / amiga
A
Vriend / vriendin
13
Q
Abuelo / abuela
A
Opa / oma
14
Q
Nieto / nieta
A
Kleinzoon / kleindochter
15
Q
Bisabuelo/ bisabuela
A
Overgrootvader / overgrootmoeder