Zelf verzonnen vragen Flashcards

1
Q

Welke vormen van DNA-polymorfismen zijn er?

A

a. Restrictiefragment lengte polymorfismen (RFLP). Sequentievariatie die knipplaats voor restriktieenzyme toevoegt of wegneemt. De analyse gebeurt door opeenvolgend knippen van DNA met restriktieenzyme, agarose gelelectroforese, Southern blotting, hybridisatie met radioaktief gemerkte clone en autoradiografie. Bovendien is er het probleem dat dergelijke merker slechts tweeallelisch is en daardoor vaak niet informatief b. VNTR (variabel number of tandem repeats): opeenvolgende herhalingen waarvan het aantal variabel kan zijn c. Microsatelliet merkers: een klasse van repetitieve sequentie die heel frequent voorkomen en bestaan uit tandem herhalingen van zeer korte sequenties. Meestal gaat het om dinucleotiden (vooral CA-herhalingen) of tri- en tetranuclecotiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn stille mutaties?

A

Dit zijn mutaties die geen effect hebben op de aminozuursequentie, of in niet coderende sequenties zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een Gain of function mutatie

A

Dit is een mutatie die ervoor zorgt dat het eiwit een totaal nieuwe functie kan uitvoeren, soms met een autosomaal dominante ziekte tot gevolg. Het type mutatie is meestal een missense mutatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is heteroplasmie?

A

Gemuteerde mitochondriaal DNA en gezond mitochondriaal DNA komen samen voor -> aandoening licht aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn huishoudgenen?

A

Dit zijn genen die op elk moment en in elke cel tot expressie moeten komen, omdat de gecodeerde eiwitten steeds aanwezig moeten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is polygenisch?

A

Dit is wanneer een afwijking wordt veroorzaakt door meerdere genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf de scheiding van DNA fragmenten dmv gelelektroforese.

A

De DNA fragmenten worden bij een neutrale pH negatief geladen door de anwezigheid van een fosfaatgroep, waardoor ze in een elektrisch veld naar een positieve pool zullen migreren. In een gelmatrix migreren kleine moleculen sneller dan grote, dus zullen de fragmenten gescheiden worden op grootte. Agarose wordt geebruikt voor het scheiden van fragmenten 100-1.000.000 baseparen, en polyacrylamide voor 10-300 baseparen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat moet er gebeuren om mRNA vanuit de celkern naar het cytoplasma te brengen?

A

Er moet voorkomen worden dat mRNA tijdens het transport degradeerd. Dit gebeurt door: - RNA capping: op het 5’ uiteinde van het mRNA wordt guanine geplaatst. - Polyadenylatie: op het 3’ uiteinde wordt een knipplaats gevormd om daar een adenine nucleotideketen in te bouwen. Als laatste is er dan nog splicing. In een onbewerkte streng worden de coderende sequenties, exonen, onderbroken door niet coderende sequenties, intronen. De intronen moeten verwijderd worden, dat gebeurt door een spliceosoom ( een hoopje small nuclear RNA’s met wat eiwitten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is dideoxysequencing?

A

Dit is een DNA fragmenten sequentiebepaling, ontworpen door Fred Sanger. Bij de ketenverlenging loopt DNA polymerase vast als er geen 3’ hydroxylgroep ter beschikking is. Door een hoeveelheid dideoxynucleotiden aan het reactiemengsel toe te voegen gaat de synthesereactie in een percentage van de gevallen voortijdig gestopt worden. 4 reacties worden uitgevoerd, telkens met een verschillend dideoxynucleotide (A, G, C of T). In de 4 reactiemengsels zullen fragmenten geproduceerd worden met verschillende lengte, allen corresponderend met de aanwezigheid van het respectievelijk nucleotide aan het einde van de gevormde keten. De 4 reacties worden naast elkaar en gelijktijdig op polyacrylamidegel volgens lengte gescheiden waarna de sequentie uit de vier lanen afgeleid kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voorwaarden van de wet van Hardy-Weinberg?

A

De wet van Hardy-Weinberg is p2+2pg+q2=1, waarbij p+q=1. De voorwaarden hiervoor zijn: - De populatie is groot - Kruisingen gebeuren at random - Allelfrequenties blijven constant over verschillende generaties. - Er is geen hoge mutatiesnelheid - Er is geen negatieve selectie: de verschillende genotypes hebben een gelijke kans om zich voort te planten. - Er is geen grote immigratie vanuit een populatie met afwijkende allelenfrequenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is splice site mutatie?

A

Een mutatie die aan de intron-exon overgang gebeurt en voorkomt dat er een correcte splicing van het intron gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van x-gebonden dominante overerving?

A
  • Komt vaker bij vrouwen voor dan bij mannen. - Er worden geen generaties overgeslagen. - Vader op zoon overerving komt niet voor.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een dihybridekruising?

A

Bij een dihybride kruising worden ouderparen die verschillen in 2 kenmerken met elkaar gekruist. Hierdoor kunnen er dus 4 verschillende fenotypes voorkomen in een verhouding van 9:3:3:1, op basis van een Punnett vierkant. Een dihybride kruising is dus hetzelfde als 2 monohybride kruisingen tegelijkertijd uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is genomische imprinting?

A

Normaal worden van de paternale en maternale genen een kopie gemaakt die in gelijke mate tot expressie komen, maar het kan gebeuren dat slechts 1 van de 2 dat doet. Dit is genomische imprinting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Exon shuffling?

A

Het dupliceren van exonen naar andere genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn leesraamverschuivingen?

A

Door een insertie of deletie wordt het leesraam verschoven met een volledig afwijkende aminozuursequentie tot gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beschrijf hoe nieuwe combinanties gevormd kunnen worden door middel van crossover.

A

Dit is een uitwisseling van stukjes van twee homologe chromosomen. Allelen liggen op chromosomen en kunnen dus samen op een chromosoom liggen. Hierbij beïnvloeden ze elkaar niet. Als allelen op hetzelfde chromosoom liggen wordt dat geschreven als Dit wil zeggen dat de allelen fysisch gekoppeld zijn. Bij kruisingen wordt dan AB gecombineerd met bij Ab uit van de andere ouder en ab met ab. Dit geeft dan als Punnett vierkant: AB Ab Ab AABb AAbb ab AaBb Aabb Door crossing over kunnen er nieuwe combinaties gevormd worden, omdat tijdens de profase van meiose I er chiasma’s worden gevormd. Dit gebeurd willekeurig. Zo ontstaan er nieuwe identieke combinaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe worden genetische kaarten gemaakt?

A

Crossovers gebeuren vaak bij genen die ver van elkaar liggen, waardoor het aantal recombinanten gezien kan worden als een maat voor de genetische afstand tussen de twee genen. De recombinantiefrequentie wordt berekend als de verhouding van het aantal recombinanten op het totaal aantal nakomelingen en dat is dan de genetische afstand. Dit is mogelijk omdat er meerdere chiasma’s kunnen vormen per chromosoom. Hier zit wel een maximum van 50% aan. De afstand tussen twee kenmerken is in centiMorgans, waarbij 1cM 1% recombinantiefrequentie is. Genen liggen dus nooit verder dan 50cM uit elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de wet van Hardy-Weinberg?

A

p2+2pg+q2=1, waarbij p+q=1. p2 en q2 staan voor de de genfrequenties van de homozygoten (AA en aa), en 2pq voor die van de heterozygoten (Aa). Met deze wet kunnen de genotypefrequenties berekend worden aan de hand van de genfrequenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn ORI-sequenties?

A

Dit zijn de “origins of replication” in een DNA streng, waar de dubbelstreng wordt gedenatureerd en replicatievorken geplaatst worden. Hierna maakt DNA polymerase een complementaire streng van 5’-3’. De ene zijde heeft dus 1 lange complementaire streng, en de andere stukjes (Okazaki fragmenten) die gebonden worden door DNA ligasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is diploidie?

A

Het hebben van 2 sets chromosomen, valt onder polyploidie. Meeste zoogdieren zijn diploid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is anticipatie?

A

Dit is wanneer een erfelijke aandoening vaan generatie tot generatie verergerd. Dit uit zich dan door vroeger zich te uiten of veranderde klinische symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doet telomerase?

A

Aan de uiteinden van chromosomen zitten telomeren. Tijdens het vormen van de complementaire strengen door DNA polymerase op de ontrolde DNA streng , werkt DNA polymerase altijd van 5’-3’. Het kan enkelstrengig DNA omzetten in dubbelstrengig als het kan vertrekken van een dubbelstrengig stuk. DNA primase doet dit door een stukje RNA te bouwen op een enkelstrengig stuk DNA. Deze primer wordt verwijderd zodra de complementaire streng is gevormd, maar daardoor is er dus altijd een stukje verlies van DNA. Hiervoor is telomerase. Het verlengt de uiteinden met een aantal kopiën van de korte herhaalde sequenties die op het uiteinde zitten, de telomeersequenties. Zo zal de originele lengte behouden blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe onstaan aneuploidien?

A

Deze ontstaan door nondisjunctie tijdens de eerste of tweede deling van de meiose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een promoter?

A

Dit is een regulatorisch element van genen. Het is een stuk van korte dNA sequenties die in de buurt van een gen te vinden zijn, meestal aan de 5’ kant. De promoter bestaat uit een TATA box, een GC box (meestal aanwezig als er geen TATA box is voor huishoudgenen) en een CAAT box. Op deze “boxen” zullen de transcriptiefactoren binden en same met RNA polymerase het eiwit vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat wordt er verstaan onder een populatie?

A

Een groep van organismen die zich voortplanten en afkomstig zijn van een geografisch beperkte regio, ze migreren dus niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een loss of function mutatie?

A

Dit is een mutatie waarbij het eiwit geheel zijn functie verliest. Dit kunnen deletsies, nonsense, framshift en splice site mutaties zijn. Dit geeft vaak zowel dominante als recessieve ziektebeelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is Southern blotting?

A

Dit is de transfer van DNA fragmenten uit een gelmatrix op een membraan, wat in feite een afdruk is van de gel en dus makkelijk hanteerbaar is. De DNA strengen zijn enkelstrengig gebonden aan het membraan. Door hybridisatie is een stuk DNA uit een poel van strengen te verkrijgen. Vooraf wordt wel het fragment gemerkt door bijvoorbeeld radioactiviteit of fluorescentie. Als dan het fragment in contact wordt gebracht met een stralingsgevoelige film is deze zichtbaar. Zonder deze methode zijn DNA fragmenten die gescheiden zijn dmv gelelektroforese moeilijk hanteerbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn Robertsonian translocaties?

A

Dit gebeurt wanneer er fusie optreedt van twee acrocentrische chromosomen, vaak zonder klinische gevolgen, maar meestal wel met een verminderde vruchtbaarheid tot gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een epistatisch gen?

A

Wanneer twee of meer genen met elkaar interferen, waarbij bepaalde allelen van gen A die van gen B kunnen teniet doen. Het onderdrukkende gen is dan epistatisch en het onderdrukte gen is hypostatisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is digenisch?

A

Dit is wanneer een afwijking wordt veroorzaakt door 2 bepaald genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de kenmerken van autosomaal recessieve overerving?

A
  • Komt meestal in maar 1 generatie voor: horizontale transmissie - Komt met ongeveer dezelfde frequentie voor bij mannen en vrouwen. - Vaak zijn de ouders verwant aan elkaar (op zeker hoogte incest). - Ieder mens is in feite drager van vijftal lethale recessieve aandoeningen. - Een aangetaste ouder heeft 25% aangetaste nakomelingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is helicase?

A

Dit is een enzym wat DNA oprolt, zodat het kleer gemaakt kan worden voor replicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de wetten van Mendel?

A

Mendel is de grondlegger van de hedendaagse genetica. Hij deed kruisingsexperimenten en heeft daar artikelen over geschreven rond 1866. - Splitsingswet: een kenmerk wordt veroorzaakt door een factor die samen met een andere factor het genotype bepaald, waarvan het zichtbare resultaat het fenotype is. Een kenmerk komt voor in allelen, welk homozygoot(AA) of heterozygoot (Aa) kunnen voorkomen. Deze allelen splitsen bij kruisingen, om samen een nieuw kenmerk te vormen in een verhouding van 1:1 voor F1 en 3:1 voor de volgende kruising. - Wet van onafhankelijke segregatie: paren van allelen segregeren onafhankelijk. De verhouding van de allelen is door dihybridekruisingen 9:3:3:1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn somatische mutaties?

A

Dit zijn mutaties die gebeuren in een aantal cellen en zo een mosaicisme veroorzaken. Als de geslachtscellen ook drager zijn van de mutatie kan dit zich verder voortzetten in de stamboom als kiemlijnmutatie.

36
Q

Hoe worden DNA fouten gevonden?

A

DNA polymerase heeft een mechanisme waarmee het de gevormde DNA streng “proefleest” en zo foute nucleotiden kan vinden. Dit lezen gebeurd net zoals het vormen van 5’-3’.

37
Q

Wat zijn de kenmerken van x-gebonden recessieve overerving?

A
  • Komt enkel voor bij mannen. - Slaat vaak een generatie over. - Nooit vader op zoon overerving. - Zonen van een draagster hebben 50% kans om aangetast te zijn, dochters 0%.
38
Q

Wat is cytogenetica?

A

Dit is de tak van de genetica die de chromosomen bestudeert onder een lichtmicroscoop na kleuring. Er wordt een karyotype gemaakt ban een individu, wat een voorstelling geeft van het aantal chromosomen en hun structuur.

39
Q

Wat zijn de kenmerken van y-gebonden overerving?

A
  • Komt alleen voor bij mannen. - Er worden geen generaties overgeslagen. - Overerving enkel van vader op zoon.
40
Q

Wat zijn de kenmerken van autosomaal dominante overerving?

A

Als het de volgende kenmerken heeft: - Het komt voor in elke generatie: verticale transmissie - Het komt ongeveer evenveel voor bij mannen en vrouwen - Een aangetast individu heeft minstens 1 aangetaste ouder - Iemand die aangetast is heeft 50% aangetaste nakomelingen. - Vader op zoon overerving kan voorkomen

41
Q

Noem enkele mogelijke chromosomale herrangschikkingen:

A

a. Robertsonian translocaties: Dit gebeurt wanneer er fusie optreedt van twee acrocentrische chromosomen, vaak zonder klinische gevolgen, maar meestal wel met een verminderde vruchtbaarheid tot gevolg. b. Deleties: verlies van stukjes chromosoom c. Duplicaties: verdubbeling van een stukje chromosoom, wat leidt tot partiele trisomie. d. Inversies: wanneer twee chromosoombreuken, waarbij het ontbrekende fragment terug wordt geplaats, maar verkeerd om.

42
Q

Wat zijn genoomwijde duplicaties?

A

Hierbij werd het hele genoom geduplicieerd, met vaak als gevolgen pseudogenisatie of neofunctionalisatie voor vele genen.

43
Q

Wat is een readthrough mutatie?

A

Dit is wanneer een stopcodon wordt vervangen door een coderend triplet.

44
Q

Wat polymorfisme?

A

Wanneer een genvariatie aanwezig is met een frequentie groter dan 1% in de populatie, maar die niet direct geassocieerd is met een ziektebeeld.

45
Q

Hoe verloopt Microarray analyse?

A

Dit is een manier van sequentiebepaling van DNA fragmenten. Met deze manier kan men onderzoek doen op mutaties door microarrays of DNA chips met veel oligonucleotiden te bestuderen.

46
Q

Wat is een nonsense mutatie?

A

Een mutatie die resulteerd in een stopcodon en dus de translatie beëindigd. Hierdoor is verliest het eiwit meestal zijn functie.

47
Q

Wat is codominantie?

A

Beide allelen komen tot uiting in het type bij een heterozygoot. Zo kan er dus een heterozygoot ontstaan met een intermediair fenotype. Bijv, bloemen die, ipv rood of wit, roze zijn.

48
Q

Wat is monoploidie?

A

Het hebben van 1 set chromosomen, vaak lethaal.

49
Q

Wat is PCR?

A

Dit is Polymerase Chain Reaction, uitgevonden door Kary Mullis, waarbij miljoenen kopien worden gemaakt van een DNA fragment, zonder te hoeven cloneren. DNA polymerase maakt de complementaire streng vast aan een enkelstrengige molecuul in aanwezigheid van een complementair fragment. PCR heeft verschillende cycli: - Denaturatie van het DNA door verwarming - Aanhechting van de oligonucleotiden(het enkelstrenging molecuul) op de DNA strengen - Aanmaak van de complementaire strengen door DNA polymerase

50
Q

Wat zijn restriktie enzymen?

A

Dit zijn endonucleasen die DNA in strengen knippen. De plaats waar ze knippen is sequentieafhankelijk. Stukken kunnen weer aan elkaar geplakt worden door DNA ligase.

51
Q

Wat is monogenisch?

A

Dit is wanneer een afwijking wordt veroorzaakt door 1 bepaald gen.

52
Q

Wat is tetrasomie?

A

Vier chromosomen hebben in een paar, vaak lethaal.

53
Q

Beschrijf het mechanisme van transcriptie.

A

DNA wordt ontrold door helicase thv de plaats waar transcriptie nodig is. Een van de strengen wordt gebruikt voor het vormen van mRNA, dit is de sense. De complementaire streng is de antisense. RNA polymerase voert dan de transcriptie uit van 5’-3’. De mRNA wordt itt DNA replicatie als enkelstreng losgemaakt, ipv als dubbelstreng. Vervolgens worden de sense en antisense strengen weer gebonden aan elkaar. In eukaryote cellen bestaan drie soorten RNA polymerases, I, II en III.

54
Q

Waarom komen mutaties zo weinig voor?

A

Omdat organismen een DNA-herstelmechanisme bevatten wat 99,9% van de fouten opspoort en herstelt. Dit kan bijvoorbeeld via het nucleotide excision repair mechanisme.

55
Q

Wat is het SRY gen?

A

Dit is de sex determing region op het Y chromosoom wat net onder de pseudoautosomale regio ligt. Het zorgt ervoor dat het individu mannelijk eigenschappen ontwikkeld, ipv vrouwelijke. Het codeert namelijk voor het eiwit TDF (testis determing factor).

56
Q

Wat is een karyotype en hoe wordt het gemaakt?

A

Dit is een voorstelling van het aantal en structuur van chromosomen van een individu. De cellen van het individu worden gekweekt, aan de delende cellen wordt colchicine toegevoegd die de mitose in metafase houdt. Dan zijn de chromosomen het meest gecondenseerd en goed zichtbaar. De cellen worden vervolgens opgezwollen en verspreid over een dekglaasje. Na kleuring en fotografische verwerking wordt een karyotype opgesteld. Hierop worden de chromosomen in paren gerangschikt op grootte.

57
Q

Wat is Lyonisatie?

A

Dit is de inactivatie in een somatische cel van 1 van de X-chromosomen en gebeurt in een vroeg embryonaal stadium. Welke X wordt gedeactiveerd is willekeurig en verschild van cel tot cel. Als deze cellen delen zullen dezelfde X-chromosomen inactief zijn. Dit leidt tot een mozaicisme. Op het X chromosoom zit namelijk een belangrijke regio: XIC (X inactivatie center) met daarop 3 transcripten: o XIST (x inactivation specific transcript) o TSIX o XITE In vroeg embryonaal stadium zullen TSIX en XITE tellen hoeveel X chromosomen er aanwezig zijn in de cel. Als dit er teveel zijn zal er randomly gekozen worden welke geïnactiveerd wordt, XIST zal uiteindelijk dmv metylatie de werkelijke inactivatie veroorzaken. (Bij bijv lapjeskatten is te zien dat niet altijd dezelfde X uitgeschakeld wordt.) 15% van de de genen ontstnappen aan de inactivatie door de pseudoautosomale regio.

58
Q

Wat zijn de mogelijke gevolgen van gen of exonduplificaties?

A
  • Pseudogenisatie: 1 kopie wordt inactief. - Neofunctionalisatie: 1 kopie krijgt een afwijkende functie. - Het expressiepatroon van 1 kopie wordt gewijzigd.
59
Q

Wat zijn missense mutaties?

A

Dit zijn mutaties die gevolg hebben tot een aminozuursubstitutie. Hierdoor kan het eiwit zijn functie verliezen, maar het is ook mogelijk dat de mutatie geen effect heeft op het eiwit.

60
Q

Wat is monosomie?

A

Het missen van 1 chromosoom in een paar, vaak lethaal.

61
Q

Hoe komt het dat veel ziektes ouderdomsziektes zijn?

A

Dit komt omdat mitochondriaal DNA 10x meer de kans heeft op een mutatie dan nucleair DNA, omdat hier geen herstelmechanisme aanwezig is. Vaak zijn eerst de spieren aangetast, omdat deze veel ATP nodig hebben en dus veel mitochondrien bevatten.

62
Q

Wat is multipele allelie?

A

In sommige gevallen kunnen meer dan twee allelen voorkomen voor een genetisch kenmerk. Dus ipv enkel Aa, is er A1,A2,A3, enz. Hiertussen kan 1 dominanter zijn over 2 en 2 over 3.

63
Q

Wat is triploidie?

A

Het hebben van 3 sets chromosomen, valt onder polyploidie.

64
Q

Wat zijn Okazaki fragmenten?

A

DNA polymerase vormt een complementaire streng op het ontrolde DNA van 5’-3’. De ene zijde heeft dus 1 lange complementaire streng, en de andere stukjes, Okazaki fragmenten, die gebonden worden door DNA ligasen.

65
Q

Wat is heritabiliteit?

A

Dit is de bijdrage van genetische factoren aan een kenmerk, uitgedrukt in %.

66
Q

Wat is pleiotropie?

A

Dit is het verschijnsel waarbij een gen meer dan 1 kenmerk beïnvloed, ook al lijken die kenmerken geen verband met elkaar te maken te hebben, zoals een orgaanafwijking en een vachtkleur.

67
Q

Wat zijn kiemlijn mutaties?

A

Dit zijn mutaties die gebeuren in de geslachtscellen en doorgegeven worden aan de volgende generatie

68
Q

Bespreek penetrantie.

A

Wanneer een genetisch kenmerk een verminderde penetrantie heeft, wil dat zeggen dat het niet 100% wordt doorgegeven. Iemand kan dus het genotype hebben van dat allel, maar het hoeft niet door te blijken in het fenotype. Zo kan iemand dus “drager” zijn van een gen voor bijv. een erfelijke aandoening, kinderen krijgen met die aandoening, maar er zelf geen last van hebben.

69
Q

Wat is het Founder-effect?

A

Dit is wanneer een kleine geïsoleerde populatie veel individuen heeft met dezelfde voorouders. Dit verstoord de wet van Hardy-Weinberg.

70
Q

Wat is het dosage effect?

A

Dit is wanneer er een derde kopie van een gen klinische gevolgen heeft.

71
Q

Wat is cryptomerie?

A

Dit is een vorm van epistasie, namelijk recessieve epistasie. Bij epistatisie interfereren twee of meer genen met elkaar, waarbij bepaalde allelen van gen A die van gen B kunnen teniet doen. Het onderdrukkende gen is dan epistatisch en het onderdrukte gen is hypostatisch. Recessieve epistasie wil zeggen dat in aanwezigheid van een homozygote recessieve toestand van gen A, gen B niet tot uiting komt.

72
Q

Wat zijn de voordelen van gepersonaliseerde medicatie?

A

a. Verbeteren therapeutisch effect. b. Reduceren toxiciteit van medicatie c. Reduceren van kosten d. Moleculaire differentiatie van ziekten e. Vermijden om veelbelovende medicatie op te geven tijdens ontwikkelingsproces en studies. f. Vermindering kosten klinische studies.

73
Q

Wat is trisomie?

A

Drie chromosomen hebben in een paar, geeft afwijkingen.

74
Q

Wat is polygenisch?

A

Dit is als bepaalde genotypen niet alleen beïnvloed zijn door overerving van een bepaald gen, maar door meerdere. Als omgevingsfactoren hier ook belangrijk bij zijn is het multifactorieel.

75
Q

Wat is een hypostatisch gen?

A

Wanneer twee of meer genen met elkaar interferen, waarbij bepaalde allelen van gen A die van gen B kunnen teniet doen. Het onderdrukkende gen is dan epistatisch en het onderdrukte gen is hypostatisch.

76
Q

Wat zijn monohybride kruisingen?

A

Dit zijn kruisingen van dieren/planten die verschillen in 1 kenmerk. De parentale generatie is P1 en de daaropvolgende zijn F1-x. De resultaten van wederkerige kruisingen zijn identiek, dus F1 is identiek aan P1. Verdere voortplanting met F1 levert beide parentale vormen op in een verhouding van 3:1.

77
Q

Wat is polysomie?

A

Meerdere chromosomen hebben in een paar, vaak lethaal.

78
Q

Beschrijf het mechanisme van translatie.

A

Hierbij wordt de informatie van mRNA overgezet in eiwitten. Dit gebeurt door een ribosoom, wat een complex is van rRNA en eiwitten. De rRNA bestaan in 4 groepen: 28s, 18s, 5.8s en 5s. tRNA helpt met het transport van de juiste nucleotiden naar de juiste plaatsen, wat in 3 nucleotiden per keer gaat. Daarbij is een anticodon nodig, een groep van 3 nucleotiden die complementair zijn van het mRNA en zorgen dat tRNA zijn functie kan uitvoeren. Het ribosoom heeft een bindingsplaats voor het mRNA wat “vertaald” moet worden en 3 bindingsplaatsen (E, P en A) voor tRNA. Steeds 2 plaatsen zijn tegelijk bezet, nooit 3. Als eerst wordt er altijd methionine gebonden door een initiator tRNA, zodat de translatie start. Dit stukje wordt er later vaak weer afgeknipt. Tijdens de translatie verschuiven de tRNA steeds van bindingsplaats op het ribosoom.

79
Q

Hoe worden de genfrequenties binnen een populatie berekend?

A

Stel AA geeft een witte vacht, Aa een bruine en aa een zwarte. Er zijn in een populatie 326 individuen met een witte vacht, 173 met een bruine en 89 met een zwarte. Frequentie witte vacht: 326/588= 0,554 Frequentie bruine vacht: 173/588= 0,294 Frequentie zwarte vacht: 89/588= 0,151 Hiermee is voor elk gen de frequentie te berekenen: A: (2x326)+173= 825 op een totaal van 2x588= 1176, dus 825/1176= 0,70 a: 173+ (2x89)= 351 op een totaal van 2x588= 1176, dus 351/1176= 0,30 De som van beide genfrequenties moet steeds 1 zijn: p+q=1

80
Q

Wat kan de wet van Hardy-Weinberg verstoren?

A
  • Natuurlijke selectie (vaak negatief op bepaalde kenmerken). - Geen willekeurige paring: assortive mating. - Founder-effect: een kleine geïsoleerde populatie waarvan de meeste individuen allemaal dezelfde voorouder hebben. - Mutaties. - Migratie.
81
Q

Wat is epistasie?

A

Wanneer twe of meer genen met elkaar interferen, waarbij bepaalde allelen van gen A die van gen B kunnen teniet doen. Het onderdrukkende gen is dan epistatisch en het onderdrukte gen is hypostatisch. Er bestaan vier vormen van epistasie: - Dominante epistasie: twee genen, waarvan het dominante allel van het epistatische gen het dominante allel van het hypostatische gen geheel onderdrukt. - Wederkerige dominante epistasie: de aanwezigheid van een dominant allel van gen A belet de expressie van dominant allel gen B en andersom. Gen A(of B) moet dus twee keer recessief voorkomen om zich te uiten. - Recessieve epistasie: heet ook wel cryptomerie. In aanwezigheid van een homozygote recessieve toestand van gen A, gen B niet tot uiting komt. - Wederkerige recessieve epistasie: het recessieve allel van gen A werkt epistatisch over het dominante allel van gen B, maar het recessieve allel van gen B werkt dominant over het dominante allel van gen A.

82
Q

Wat is tetraploidie?

A

Het hebben van 4 sets chromosomen, valt onder polyploidie. Lethaal.

83
Q

Wat is polyploidie?

A

Het hebben van meer dan 2 sets chromosomen. Triploidie (3) geeft afwijkingen, alles daarboven is lethaal, evenals monoploidie.

84
Q

Wat is mitochondriale overerving en hoe gebeurt het?

A

Mitochondrien bevatten hun eigen DNA, mitochondriaal DNA, wat slechts via de moeder wordt verkregen, omdat enkel de eicel mitochondrien bevat. De paternale mitochondrien van de spermacel zitten in de staart voor de motiliteit van de spermacel. De staart komt bij het binnendringen van de zona pellucida niet mee de eicel in. Het kan dus gebeuren dat er een afwijking wordt mee overgerfd met het mitochondriaal DNA, of het ontstaat bij het overerven, want dit DNA heeft een mutatiesnelheid die 10x hoger ligt dan dat van nucleair DNA.

85
Q

Wat is een Denovo mutatie?

A

Een mutatie zonder voorgaande dragers en zonder herhalingsrisico