zakenrecht en zakelijke zekerheidsrechten Flashcards
vorderingsrechten
verschaffen een rechtssubject een recht op een prestatie van een ander rechtssubject. Deze prestatie bestaat erin iets te doen, iets niet te doen of iets te geven. De vorderingsrechten worden bestudeerd in het verbintenissenrecht. Ze hebben betrekking op rechtsverhoudingen tussen rechtssubjecten.
Drie vereisten dienen vervuld te zijn opdat van natrekking sprake kan zijn:
1° twee onderscheiden lichamelijke roerende of onroerende goederen, die uit hun aard zich op een bijzondere wijze tot elkaar verhouden. Ze moeten dus elk een zelfstandige entiteit vormen 2° deze goederen staan zich ten opzichte van elkaar in een verhouding van hoofdzaak tot bijzaak. De hoofdzaak trekt de bijzaak naar zich toe : accessorium sequitur principale (de bijzaak volgt de hoofdzaak). In ons recht, met het uitgesproken belang dat gehecht wordt aan het onroerend goed, zal in de regel het onroerend goed als de hoofdzaak en het bijhorend roerend goed als de bijzaak beschouwd worden. Het principe blijkt te zijn dat de grond alles naar zich toetrekt. Maar er is ook een uitzonderling daarop te vinden : in de appartementsmede-eigendom is de privatieve kavel (het appartement zelf dus als constructie) de hoofdzaak en vormt de grond, samen met de constructies die als gemene delen beschouwd worden, een bijzaak. 3° er moet een materiële band bestaan tussen de hoofdzaak en de bijzaak. Tussen het goed en wat dit goed voortbrengt, is die band evident. In de andere gevallen wordt die band door incorporatie tot stand gebracht.
vereisten voor bestemming door de huisvader
1°/ twee percelen behoorden toe aan eenzelfde eigenaar
2°/ deze eigenaar heeft feitelijk het ene erf ten dienste van het andere gesteld en deze situatie bleef bestaan ten tijde van de opsplitsing
3°/ een of beide percelen worden aan een andere eigenaar overgedragen zodat er onderscheiden eigenaars zijn voor de beide percelen
4°/ de overdrachtsovereenkomst bevat geen beding dat het ontstaan van erfdienstbaarheden door bestemming van de huisvader afwijst
het numerus clausus beginsel inzake zakelijke rechten.
enkel de wetgever bepaalt welke rechten zakelijke werking hebben; de partijen zelf kunnen geen nieuwe zakelijke rechten in het leven roepen.
lasten van de vruchten
(periodieke lasten) Gedacht kan worden aan volgende lasten :
- alle lasten in verband met directe belastingen (zoals taksen op voertuigen, grondbelastingen (onroerende voorheffing))
- gewone kosten tot onderhoud
Het behoort tot de verplichtingen van de vruchtgebruiker om de lasten van de vruchten te dragen.
Goederen buiten de handel
Goederen buiten de handel komen in feite wel in aanmerking voor private toeëigening en verhandeling, maar niet in rechte : er is een wettelijk beletsel. Derhalve zijn deze goederen vatbaar noch voor een overeenkomst (art. 1128 BW, art. 1598 BW, noch voor verjaring (art. 2226 BW)
openbare domeingoederen
goederen van een publiekrechtelijke rechtspersoon die door hun aard of door een beslissing van de bevoegde overheid tot het algemeen nut zijn bestemd of door de wet uitdrukkelijk in het openbaar domein zijn opgenomen. De openbare domeingoederen vormen aldus een bijzondere categorie van domeingoederen : ze zijn uit hun aard of door een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsuiting vanwege de overheid geaffecteerd tot het openbaar domein. Is dit niet het geval, dan gaat het over private domeingoederen. De goederen van het openbaar domein zijn noodzakelijk tot het vervullen van een openbare dienst of voor het behartigen van een openbare noodwendigheid. oh kan ook desaffecteren (uit openbaar domein halen, dan behoort het tot het privaat domein)
voortdurende erfdienstbaarheid
Een voortdurende erfdienstbaarheid is een erfdienstbaarheid die ononderbroken bestaat, zonder dat daartoe telkens een daad van de mens vereist is (art. 688 BW). Bv. - water-, gas-, en elektriciteitsleidingen - rioleringen - goten - lichten, uitzichten
Een niet-zichtbare erfdienstbaarheid
Een niet-zichtbare erfdienstbaarheid is een erfdienstbaarheid die geen uitwendig teken van haar bestaan vertoont. Bv. : - een verbod om boven een bepaalde hoogte te bouwen - een verbod om niet te bouwen (erfdienstbaarheid “non aedificandi”)
houder (detector)
Wie slechts materieel het goed onder zich heeft, maar niet voldoet aan de animus-vereiste, is geen bezitter, maar enkel een houder (detentor). De houder is dus degene aan wie de eigenaar zijn goed tijdelijk heeft toevertrouwd (bv. een huurder, een bewaarnemer, een bruiklener), of aan wie de wet of een contract toelaat het goed van iemand anders te gebruiken (bv. een vruchtgebruiker, een bewindvoerder). Uiterlijk ziet men niet echt het verschil, vermits ook de houder het goed materieel onder zich heeft. Maar krachtens een contract of de wet (een rechtstitel dus) is de houder tot teruggave verplicht. De bezitter is dit niet. Hij houdt het goed om het te behouden, en niet om het terug te moeten geven aan iemand anders.
Erfdienstbaarheden bij de wil van de mens
Burgers kunnen zelf op drie wijzen erfdienstbaarheden tot stand doen komen : 1°/ door een titel 2°/ door verjaring 3°/ ingevolge de bestemming van de huisvader
De bestemming door de huisvader
(art. 692-693 BW) is een bijzondere wijze van ontstaan van erfdienstbaarheden die enkel eigen is aan de erfdienstbaarheden. Het gaat om het tot stand brengen van een materiële toestand door eenzelfde eigenaar tussen twee erven waardoor er een erfdienstbaarheid zou tot stand gekomen zijn indien die erven aan twee verschillende eigenaars zouden hebben toebehoord. Door de feitelijke toestand die bestond ten tijde dat de erven verenigd waren, ontstaan er na de juridische scheiding van de erven erfdienstbaarheden. Deze juridische scheiding kan tot stand komen door om het even welke vervreemding (art. 694 BW), zoals verdeling, verkrijgende verjaring, onteigening. Enkel zichtbare en voortdurende erfdienstbaarheden kunnen ontstaan door bestemming van de huisvader. Bv. een boom staat na de opsplitsing van de twee erven te dicht bij de scheidslijn; deze toestand blijft ten titel van erfdienstbaarheid als last voor het erf waarbij de boom te dicht staat.
intellectuele rechten
(zoals het auteursrecht, het octrooi, de merken) geven aan een auteur (in de ruime zin van het woord) een tijdelijk en exclusief exploitatierecht op een originele creatie van de menselijke geest. Ze laten de auteur toe aan derden te verbieden om die creatie te gebruiken of te miskennen.
De prior tempore-regel
een ouder pandrecht gaat voor een recenter pandrecht
Onroerende rechtsvorderingen
Onroerende rechtsvorderingen zijn alle rechtsvorderingen die betrekking hebben op een onroerend vermogensrecht. Ook rechtsvorderingen die strekken tot het opeisen van een onroerend goed zijn onroerende rechtsvorderingen (art. 526 BW). Het gaat hier om persoonlijke vorderingen waardoor de eiser het onroerend goed dat hij vervreemd had, wil terugkrijgen.
lasten van de eigendom
(bv. de terugbetaling van een lening, het volstorten van nog niet volstorte aandelen) zijn niet ten laste van de vruchtgebruiker maar zijn voor rekening van het kapitaal. Ze moeten dus door de blote eigenaar betaald worden. Maar indirect kan er wel een verlies zijn voor de vruchtgebruiker : als het kapitaal daalt door het dragen van deze lasten, vermindert mogelijks ook de opbrengst van dit kapitaal die aan de vruchtgebruiker toekomt. Als de blote eigenaar die lasten zelf betaalt met eigen middelen en niet met het kapitaal dat met vruchtgebruik bezwaard is, dan zal hij op het einde van het vruchtgebruik recht hebben op de interest. Is het daarentegen de vruchtgebruiker die de lasten van de eigendom betaalt, dan heeft hij enkel recht op het kapitaal, doch op het nominaal bedrag dat hij betaald heeft, niet op het bijkomende interest. Hij schiet de kosten voor die moeten gedragen worden door de blote eigenaar.
discretionaire bevoegdheid
De vrije beslissingsruimte van de rechter.
vordering tot ontkenning van erfdienstbaarheid bij de vrederechter
Wanneer de last te wijten is aan de afloop van water die door toedoen van de mens tot stand komt100, of door een verzwaring van een natuurlijke afloop, dan kan de eigenaar van het lager liggende erf een zakelijke vordering tot ontkenning van erfdienstbaarheid bij de vrederechter (art. 591 Ger.W.) instellen tegen de eigenaar van het hoger gelegen erf vermits de last de perken van art. 640 BW overschrijdt.
het werkkapitaal
de som van de voorschotten die door de mede- eigenaars betaald worden als voorziening voor het betalen van de periodieke uitgaven, zoals de verwarmings- en verlichtingskosten van de gemeenschappelijke delen, de beheerskosten, de uitgaven voor de huisbewaarder
De bezitter moet over een wettige titel beschikken
dit betekent dat, opdat hij zich op de verkrijgende verjaring zou kunnen beroepen indien hij aangesproken wordt, hij moet kunnen aantonen dat een vorige bezitter hem het onroerend goed vrijwillig en definitief heeft afgestaan, dus dat hij krachtens een wettige grond (bv. het erfrecht, een toewijzing na beslag) of krachtens een eigendomsoverdragende rechtshandeling (zoals een koop, ruil, schenking, legaat, verdeling, toewijs na vrijwillige openbare verkoop) het onroerend goed verkregen heeft. enkel wanneer de titel van de verkrijger door een absolute nietigheid aangetast is, de verkorte verjaringstermijn niet kan gelden. Dit is bv. het geval wanneer plechtige rechtshandelingen (bv. een schenking van onroerende goederen) zonder authentieke akte plaatsgevonden hebben. Wanneer daarentegen de titel slechts door een relatieve nietigheid aangetast is (bv. contracten met een gebrek in de toestemming, of met handelingsonbekwamen), dan is de verkorte verkrijgende verjaringstermijn toch van toepassing.
zakelijke hoofdrechten
Ze hebben betrekking op de zaak zelf. Het eigendomsrecht en de zakelijke genotsrechten
registerpand
publiciteit gegeven aan pandrecht door publiciteit in een nog op te richten nationaal pandregister (elektronische databank). Hierbij is geen sprake van buitenbezitstelling wat de schuldenaar toelaat het verpande goed te blijven gebruiken. Hij mag de verpande goederen zelfs verwerken indien het goederen zijn die bestemd zijn voor verwerking, en er zelfs over beschikken indien dit kadert binnen een normale bedrijfsvoering
domeinvergunning
publiekrechtelijk gebruiksrecht op openbare domeingoederen
domeinvergunning is een beslissing van de bevoegde overheid waarbij deze aan een particulier of privaatrechtelijke rechtspersoon de toelating geeft om tijdelijk het exclusief genot te hebben van een deel van het openbaar domein (bv. aan een horecazaak om een terras op een openbaar plein in te richten en uit te baten). Deze toelating is steeds precair : het behelst een eenzijdige bestuursbeslissing vanwege de overheid die te allen tijde kan ingetrokken worden. In hoofde van de genieter is het een gunst die niet tot een mogelijke aanspraak tegen de overheid (dus geen subjectief recht in hoofde van de particulier) kan leiden
Testamentaire hypotheek
Hypotheek gevestigd door een erflater op een of meer onroerende goederen als waarborg van de door hem gemaakte legaten
Het recht om de algemene vergadering bijeen te roepen behoort toe aan
1- De syndicus tijdens de in het reglement van mede-eigendom vastgelegde periode of telkens als er dringend in het belang van de mede-eigendom een beslissing genomen moet worden (art. 577-6, § 2, lid 1, BW); 2- De vrederechter, wanneer de syndicus verzuimt of onrechtmatig weigert zulks te doen (art. 577-9, § 3 BW); om het verzuim of de weigering van de syndicus te bewijzen zal men hem daartoe, bij aangetekende brief, in gebreke stellen; 3- Eén of meer mede-eigenaars die ten minste één vijfde van de aandelen in de gemeenschappelijke delen bezitten. Dit verzoek wordt bij een ter post aangetekende brief aan de syndicus gericht, die binnen de dertig dagen na de ontvangst van het verzoek de bijeenroeping verzendt aan de mede- eigenaars (art. 577-6, § 2, lid 2, BW), of hun vertegenwoordigers. Wanneer de syndicus geen gevolg geeft aan dit verzoek kan één van de mede-eigenaars die het verzoek mee ondertekend heeft, zelf de algemene vergadering bijeenroepen (art. 577-6, § 2, lid 3, BW). In dat geval is de tussenkomst van de vrederechter niet vereist.
Gemeenschappelijk vruchtgebruik
Dit betekent dat twee of meer personen samen het vruchtgebruik gelijktijdig uitoefenen. Het vruchtgebruik eindigt wanneer de langstlevende van de vruchtgebruikers overleden is. Het vruchtgebruik van de vooroverledene(n) wast aan bij dit van de overlevenden. Deze modaliteit wordt best uitdrukkelijk bedongen. Als dit niet gebeurt, is het een gewoon onverdeeld vruchtgebruik dat per deel eindigt, telkens wanneer een deelgenoot sterft.
vermogen
Het is een geheel van baten en lasten. De goederen vormen de baten. De lasten zijn de schulden die een persoon te voldoen heeft. Het vermogen is geen statisch gegeven. Het evolueert constant. Het omvat zowel de tegenwoordige als de toekomstige goederen. Elk rechtssubject dat een verbintenis aangaat, verbindt zich met gans zijn vermogen (art. 7 Hyp.W.),
Inpandgeving (oud)
Inpandgeving is een contract waarbij een schuldenaar aan zijn schuldeiser een zaak afgeeft tot zekerheid van zijn schuld (art. 2071 BW). De inpandgeving is een zakelijk, bijkomend en eenzijdig contract dat een roerend goed tot voorwerp heeft.
oorspronkelijke wijzen van eigendomsverkrijging.
Daarmee worden bedoeld de wijzen waarop een rechtssubject eigendom verkrijgt zonder eigendomsoverdracht vanwege een ander rechtssubject. Het gaat om feitelijke toestanden die leiden tot eigendom. Het Burgerlijk Wetboek wijst op de verkrijgende verjaring en de natrekking (art. 712 BW). Maar ook de toeëigening en de schatvinding leiden tot eigendom zonder de tussenkomst van een rechtssubject
Daden van behoud
Daden van behoud strekken ertoe het goed te behouden in de staat waarin het is en de teloorgang ervan te vermijden. Het kan zowel om materiële als om rechtshandelingen gaan. Gedacht kan worden aan het herstellen van het goed na beschadiging, het betalen van een verzekeringspremie, het instellen van een bezitsvordering.
chirografaire schuldeisers
gewone schuldeisers die op geen enkel zakelijk zekerheidsrecht aanspraak kunnen maken.
statuten
bestaande uit een basisakte en een reglement van mede- eigendom, gebeurd bij notariële akte
Het recht van opstal
Het recht van opstal is een zakelijk recht om gebouwen, werken of beplantingen op andermans grond te bezitten (art. 1 Wet 10 januari 1824). Algemeen wordt aanvaard dat dit ook mogelijk is voor werken of gebouwen in de grond. Dit recht impliceert een afwijking van het recht van natrekking m.b.t. de grond : in principe zijn gebouwen, werken en beplantingen op een grond eigendom van de eigenaar van de grond krachtens het recht van natrekking dat vervat is in art. 552 e.v. BW. Door de vestiging van een recht van opstal wijkt men af van dit principe en vindt een horizontale splitsing plaats tussen het eigendomsrecht van de grond en het eigendomsrecht van de opstallen (gebouwen, werken, beplantingen). De opstalwet is op de dwingende regeling inzake de duur na, van suppletief recht.
Schatten
Schatten zijn goederen die verborgen werden en die dus een eigenaar gehad hebben, die evenwel zijn eigendomsrecht niet (meer) kan aantonen. Wie een schat vindt in de grond waarvan hijzelf eigenaar is (vinder = eigenaar), dan wordt hij alleen eigenaar van de gehele schat. Als de vinder evenwel niet de eigenaar is van de grond, dan verkrijgen de vinder en de eigenaar van de grond elk de helft van de schat (art. 716 BW).
verbruikbare en niet verbruikbare goederen
Verbruikbare goederen zijn goederen die verloren gaan bij het eerste gebruik dat men ervan maakt. Dit “verloren gaan” kan feitelijk zijn bv. etenswaren; of juridisch bv. geld. Men kan deze goederen dus niet gebruiken zonder er tegelijk ook over te beschikken. Dit in tegenstelling tot een niet-verbruikbaar goed bv. een boek. Na het gebruik kan men perfect hetzelfde goed teruggeven aan de eigenaar.
Vervangbare goederen
Vervangbare goederen zijn goederen die, omdat ze in de ogen van de betrokken partijen gelijksoortig zijn of als dusdanig beschouwd worden, onderling verwisselbaar zijn. Het criterium om dit onderscheid te maken is de wil van de partijen, dus niet een intrinsiek kenmerk van de goederen zelf.
de leer van het rechtsmisbruik: overkoepelend criterium
overkoepelend criterium dat het Hof van Cassatie in een arrest van 10 februari 1971 heeft aangebracht en dat sindsdien herhaaldelijk in de rechtspraak werd bevestigd:
rechtsmisbruik kan ontstaan door de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bezorgd persoon.
Enkel een rechtsuitoefening die kennelijk (= duidelijk) onredelijk is, wordt gesanctioneerd. De vrije rechtsuitoefening wordt zo weinig als mogelijk beknot, maar de rechter grijpt wel in als deze echt niet redelijk is. rechter gaat over tot een beperkte of marginale toetsing van de zorgvuldigheid van het gedrag van de rechtsuitoefenaar, en niet tot een volle toetsing aan de zorgvuldigheidsnorm. Niet elke afwijking van het gedrag van een normaal zorgvuldig persoon zal bij de beoordeling van de rechtsuitoefening tot rechtsmisbruik leiden : enkel een kennelijk (krasse, duidelijke) afwijkende rechtsuitoefening die men van geen enkele redelijke persoon mag verwachten, wordt gesanctioneerd.
Wettelijke erfdienstbaarheden
Wettelijke erfdienstbaarheden zijn deze die opgelegd worden krachtens wettelijke bepalingen, in het licht van het belang dat de wetgever aan een goede regeling tussen naburige erven hecht.
Sommige daarvan strekken tot openbaar nut; andere dienen enkel private belangen.
Enkel de lasten die ten behoeve van een ander erf gelden, kunnen als eigenlijke erfdienstbaarheden gekwalificeerd worden. Bv. het verbod te bouwen naast een militair vliegveld, naast begraafplaatsen, naast thermale of minerale bronnen, enz.
Dit is niet het geval voor de lasten die in het algemeen belang op erven gelegd worden door de wetgever, maar die niet tot nut strekken van een ander erf, zoals regels inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw, het dulden van leidingen inzake allerlei nutsvoorzieningen zoals gas, elektriciteit, enz.
concessie
publiekrechtelijke gebruiksrecht op openbare domeingoederen
De concessie behelst een bestuurlijk contract tussen de overheid en een particulier of privaatrechtelijke rechtspersoon als concessiehouder, waarbij deze laatste een openbaar domeingoed exclusief mag gebruiken volgens de bestemming en voor de duur die in de concessie wordt bepaald (bv. concessie tot de bouw van windmolens, grafconcessie).
Veelal zal de duur van de concessie verband houden met de termijn die nodig is om de gedane investering af te schrijven. De voortijdige beëindiging van de concessie kan hier desgevallend wel tot schadevergoeding aanleiding geven. Immers spruit uit deze rechtsverhouding wel een subjectief recht voor de concessiehouder voort. Maar het is geenszins zo dat dergelijke rechtsverhouding als een privaatrechtelijke rechtsverhouding (zoals een huur) zou kunnen gekwalificeerd worden. Met betrekking tot openbare domeingoederen is dit uitgesloten. concessie is belangrijk voor belangrijke/grote projecten, grote investeringen, de duur is belangrijk omdat men zo een exploitatie eruit kan halen om de investeringen terug te verdienen.
Vrijwillige mede-eigendom
Vrijwillige mede-eigendom komt tot stand wanneer een of meerdere personen bij overeenkomst een staat van onverdeeldheid in het leven roepen. Deze rechtstoestand van mede-eigendom is weldegelijk gewild. Gedacht kan worden aan de gezamenlijke aankoop van een woning door ongehuwde partners, de gezamenlijke inzet bij een kansspel (lotto), enz.
schorsing
Schorsing van de verjaringstermijn betekent dat de verjaringstermijn tijdelijk blijft stilstaan en pas verder loopt wanneer de oorzaak van de schorsing verdwenen is. De wetgever beschermt personen die moeilijk stuitingsdaden kunnen stellen, en verleent uitstel voor de stuiting van de verjaringstermijn tot op het ogenblik dat die personen wel in staat zijn op te komen voor hun belangen. Over welke personen gaat het ? Ze zijn in de wet bepaald34. Minderjarigen en onbekwaamverklaarden (ook al zijn er ook uitzonderingsgevallen waarbij geen schorsing van de verjaringstermijn geldt, zie art. 2278 BW) en echtgenoten voor aanspraken tegen elkaar.
De dubbele functie van het recht van natrekking
natrekking doet een rechtssubject eigendom verkrijgen op een oorspronkelijke wijze, zonder tussenkomst van een ander rechtssubject. Vanuit die optiek leidt natrekking dus tot het ontstaan van eigendomsrechten, en spreken we van de materieelrechtelijke functie van het recht van natrekking als oorspronkelijke wijze van eigendomsverkrijging.
De natrekking heeft evenwel ook een bewijsrechtelijke functie. Het begrip houdt een vermoeden van eigendom in : men mag ervan uitgaan dat de eigenaar van de hoofdzaak ook de eigenaar is van de bijzaak die met de hoofdzaak verbonden is.
Art. 553 BW stelt een dubbel vermoeden in : vooreerst dat de grondeigenaar ook eigenaar is van de gebouwen, beplantingen en werken op of onder de grond; bovendien dat hij deze constructies, beplantingen en werken op eigen kosten heeft gerealiseerd.
Maar het vermoeden kan weerlegd worden door het tegenbewijs te leveren. Wanneer het tegenbewijs steunt op een rechtshandeling (bv. de vestiging van een recht van opstal), dan moet het met een schriftelijke akte geleverd worden. Wanneer het tegenbewijs daarentegen op materiële feiten steunt (bv. de verkrijgende verjaring), mag het bewijs met alle bewijsmiddelen geleverd worden.
Dat een derde via de verkrijgende verjaring eigendomsrechten van een ondergrondse ruimte onder het gebouw van een andere eigenaar, of van een ander gedeelte van zijn gebouw, wordt uitdrukkelijk bevestigd in art. 553 BW. Het Hof van Cassatie heeft uit deze bepaling afgeleid dat de ondergrond kan afgescheiden worden van de bovengrond en vatbaar is voor afzonderlijke toeëigening.
evenwichtsleer (ook : burenhinderleer/leer inzake hinder uit nabuurschap)
de eigenaar die zonder een fout te begaan, zijn buurman een hinder aandoet die boven de gewone nabuurschapsnadelen uitstijgt, is hem een passende compensatie verschuldigd zodat het evenwicht tussen de twee eigendommen hersteld wordt. Deze evenwichtsleer brak door in onze rechtsorde in de beroemde kanaal- en schoorsteenarresten van ons Hof van Cassatie van 6 april 1960. art. 544 BW : opdat de uitoefening van het eigendomsrecht van elke eigenaar zoveel als mogelijk gelijkmatig kan plaatsvinden, is compensatie nodig wanneer het evenwicht verbroken is. moet zijn tussen buren en al wie ingevolge een zakelijk of persoonlijk recht over een attribuut van het eigendomsrecht beschikt, kan een vordering op basis van burenhinder instellen of zich daartegen moeten verweren. De hinder moet gelinkt kunnen worden aan een gedraging (een doen of een niet-doen) van een titularis van een attribuut van het eigendomsrecht. Vandaar dat het hier om een foutloze aansprakelijkheid gaat, en niet om een objectieve aansprakelijkheid. (!!)
Het privaat domein
Het privaat domein omvat alle domeingoederen die door de overheid niet voor het gebruik door het publiek of voor de werking van een openbare dienst bestemd zijn. Het gaat dus om alle domeingoederen die niet tot het openbaar domein behoren.
Bij het verkopen van deze goederen, of wanneer een ander vermogensrecht daarop wordt toegekend, moeten de beginselen van gelijkheid, transparantie en vrije mededinging nageleefd worden. De private domeingoederen zijn in de handel. Ze kunnen het voorwerp uitmaken van overeenkomsten en van verkrijgende verjaring. De overheid kan erover beschikken, er zakelijke rechten op toestaan en deze goederen verhuren. Ze is zoals elke eigenaar aansprakelijk voor de schade die door de private domeingoederen wordt veroorzaakt (art. 1384 BW).
voorwaarde bezitter zich op de verjaringstermijnen van 10 of 20 jaar kan beroepen
deugdelijk bezit te goeder trouw én een wettige titel tot verkrijging van het onroerend goed in hoofde van de bezitter
Het recht van bewoning
Het recht van bewoning is het zakelijk genotsrecht krachtens hetwelk de titularis het recht van gebruik heeft van het huis van een andere persoon, zonder recht op de vruchten (art. 632-634 BW). Hij kan het goed dus enkel zelf met zijn gezin bewonen, maar hij heeft niet het recht het goed te verhuren. Het recht van bewoning kan enkel slaan op een onroerend goed.
erfdienstbaarheid bij wil van de mens door verjaring:
Enkel erfdienstbaarheden die tegelijk zichtbaar en voortdurend zijn, kunnen krachtens art. 690-691 BW door verjaring verkregen worden. De termijn van de verkrijgende verjaring bedraagt 30 jaar te rekenen vanaf de voltooiing van de werken die de erfdienstbaarheid zichtbaar hebben gemaakt (art. 691 BW).
Erfpacht
Erfpacht is het zakelijk recht om het volle genot van andermans onroerend goed te hebben onder de verplichting om een periodieke vergoeding te betalen hetzij in geld, hetzij in natura.
kosten boedelbeschrijving en staat bij vruchtgebruik bij nalatenschap aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving
Indien het vruchtgebruik afhangt van een nalatenschap die aanvaard wordt onder voorrecht van boedelbeschrijving worden de kosten gedeeld tussen vruchtgebruiker en blote eigenaar.
onroerende schuldvorderingen
Schuldvorderingen zijn in principe roerend, vermits de wet ze niet als onroerend aanmerkt. Ze zijn slechts bij uitzondering onroerend. De schuldvorderingen die een ‘doen’ of een ‘laten’ tot voorwerp hebben, in elk geval niet. Enkel de schuldvorderingen die een ‘geven’ van onroerend zakelijk recht inhouden, zijn onroerend. Maar ook die zijn beperkt in ons recht dat uitgaat van het consensualisme inzake eigendomsoverdracht : in principe gaat eigendom over solo consensu; de leveringsplicht die nadien blijft bestaan, is een vordering tot een ‘doen’ en dus roerend. Dus slechts uitzonderlijk zal er sprake zijn van een verbintenis tot overdracht van een onroerend zakelijk recht. Dit is het geval wanneer de partijen overeengekomen zijn dat de eigendom pas met de levering van het onroerend goed bij het verlijden van de notariële akte zal overgaan.
Diefstal
Elke onvrijwillige beroving van het goed, ook al is het misdrijf ingevolge bepaalde omstandigheden niet strafbaar of is de dader niet te vinden. Met diefstal mogen evenwel niet gelijk gesteld worden de misdrijven oplichting en misbruik van vertrouwen, vermits hierbij sprake is van een vrijwillige afstand door de eigenaar.
De toeëigening (occupatio)
De toeëigening (occupatio) is een oorspronkelijke wijze van eigendomsverkrijging waarbij men zich in het bezit stelt van een zaak die aan niemand toebehoort. (res nullius of res derelictae)
wijze tenietgaan erfdienstbaarheid: De onmogelijkheid tot gebruik
Wanneer de zaken zich in dergelijke staat bevinden dat men er geen gebruik meer kan van maken, dan gaat de erfdienstbaarheid overeenkomstig art. 703 BW teniet. Bv. een erfdienstbaarheid van licht gaat teniet wanneer het desbetreffende huis definitief wordt afgebroken en dus niet meer herbouwd wordt. De erfdienstbaarheid kan evenwel herleven, indien de zaken derwijze hersteld worden dat men ze weer kan gebruiken (art. 704 BW). Voorwaarde is echter dat de erfdienstbaarheid niet verzwaard wordt en dat ze hersteld wordt vooraleer de dertigjarige verjaring is ingetreden.
collectieve eigendom
Met collectieve eigendom bedoelt men de eigendomsverhouding die ontstaat wanneer twee of meer personen een goed of meerdere goederen inbrengen in een bijzonder vermogen om er een gemeenschappelijk doel mee te realiseren (bv. een huwgemeenschap, het vermogen van een maatschap, een feitelijke vereniging, een vennootschap). De regels die gelden voor onverdeeldheden of mede-eigendom, zijn op dit bijzonder doelgebonden vermogen niet van toepassing.
bezit: intentioneel element (animus possessionis)
Met het intentioneel element wordt verwezen naar de intentie van degene die het goed onder zich heeft. Indien degene die de macht over het goed uitoefent, dit doet met de bedoeling die heerschappij voor zichzelf uit te oefenen, dan is hij bezitter.
stuiting
Dit betekent dat door of ten behoeve van degene tegen wie de verjaring loopt, het recht wordt uitgeoefend of erkend, waardoor de verjaringstermijn stopt en verloren gaat. Eventueel kan na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn beginnen lopen. Maar de termijn van voor de stuiting telt niet meer mee. De stuiting van de verjaring kan van tweeërlei aard zijn : een natuurlijke stuiting of een burgerlijke stuiting (art. 2242 BW).
Gemene goederen (res communes)
Gemene goederen behoren aan niemand toe, maar het gebruik ervan is gemeen aan alle burgers. Bv. het licht, de lucht, de zee, stromend water in allerlei waterlopen. Deze goederen zijn omwille van hun aard, dus wegens een feitelijk beletsel, niet vatbaar voor exclusieve private toeëigening voor het geheel, maar gebeurlijk wel voor een deel (een emmertje zeewater, een ballon met lucht, de waterkracht van een rivier …). Het genot en gebruik van de gemene goederen worden geregeld door politiewetten (art. 714 BW)
natuurlijke stuiting
Natuurlijke stuiting vindt plaats wanneer de bezitter voor langer dan één jaar van het genot van een onroerend goed beroofd is, door de eigenaar of door een derde (art. 2243 BW). Waarom die termijn van één jaar ? Omdat de bezitter over één jaar beschikt om een bezitsvordering in te stellen Bij een natuurlijke stuiting begint eventueel een nieuwe verjaringstermijn te lopen, zodra de vroegere bezitter opnieuw het bezit verkrijgt.
vergaan (vruchtgebruik)
Onder vergaan verstaat men het “volledig tenietgaan” van het goed waarop het vruchtgebruik gevestigd is (art. 617 in fine BW), door toeval of overmacht. Met volledig tenietgaan wordt gelijkgesteld : een wijziging in de vorm of in de bestemming. Wat de wijziging in de vorm betreft kan verwezen worden naar art. 624, lid 1, BW: “Wanneer het vruchtgebruik op een gebouw is gevestigd en dit gebouw door brand of door een ander ongeval vernield wordt of door ouderdom instort, heeft de vruchtgebruiker geen recht op de grond of op de materialen”. Voor een bestemmingswijziging kan men denken aan gevallen waarin de overheid de bestemming van een onroerend goed wijzigt.
accessoire opstalrechten
Dit zijn opstalrechten die ontstaan als bijkomstig recht in een andere juridische verhouding dan een hoofdzakelijke opstalgever-opstalhouder- verhouding. De imperatieve bepaling inzake de duur van het zelfstandig opstalrecht (max. 50 jaar) geldt niet in het kader van de accessoire opstalrechten : deze duren zolang als het hoofdrecht duurt, dus desgevallend langer dan 50 jaar.
Personeel negatief stelsel
Personeel negatief stelsel Personeel : overschrijving/inschrijving op naam van de persoon Negatief : enkel administratieve formaliteit, geen zekerheid over de rechtsgeldigheid vd overdracht Voordeel : eenvoudig Nadeel : niet zeer adequaat en onvolledig
samenloop
Er is samenloop wanneer meerdere schuldeisers gelijktijdig aanspraken doen gelden op het vermogen of op een deel van het vermogen van hun gezamenlijke schuldenaar. De samenloop kan zijn oorsprong vinden in de wet zelf, of in een toevallig samentreffen van de aanspraken van de schuldeisers. Er is ondermeer wettige samenloop of samenloop van rechtswege in geval van faillissement, bij een collectieve schuldenregeling, bij de vereffening van een vennootschap, bij de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving van een nalatenschap. Een ‘toevallige’ samenloop is er ondermeer door het leggen van een bewarend of uitvoerend beslag.
soortgoederen (genera en bepaalde goederen (species)
Soortgoederen zijn goederen die slechts naar hun generieke eigenschappen bepaald zijn bv. graan, koper. Ze worden verhandeld bij het gewicht, het getal of per maat. Ze zijn dus niet individueel bepaald, wat wel het geval is bij ‘bepaalde goederen’ (species). De kenmerken van het goed zelf vormen het criterium om het onderscheid tussen deze goederen te maken.
Multi-eigendom
Multi-eigendom (ook genoemd ‘periode-eigendom’ of ‘time-sharing52’) is de rechtstoestand waarbij verschillende personen gezamenlijk eigenaar zijn van een onroerend goed (doorgaans een vakantieverblijf) en elk achtereenvolgens gedurende een beperkte, welbepaalde, weerkerende periode het exclusief gebruik hebben van dit goed.
wijze tenietgaan erfdienstbaarheid: Vermenging
Erfdienstbaarheden gaan teniet wanneer de beide erven in dezelfde hand verenigd worden (art. 705 BW). Deze oorzaak van tenietgaan van een erfdienstbaarheid mag men niet al te strikt opvatten : indien de eigenaar de materiële toestand van de erfdienstbaarheid heeft behouden, kan de erfdienstbaarheid herleven wanneer de vervreemding van één van beide erven gebeurt vóór het verstrijken van de verjaringstermijn. Houdt de vermenging op, dan zal de erfdienstbaarheid herleven. Bepaalde rechtsleer houdt evenwel voor dat dit slechts kan voor zichtbare erfdienstbaarheden (zie hoger bij de bespreking van de erfdienstbaarheden door bestemming van de huisvader)
Incorporatie- link onroerend uit aard
Incorporatie is de noodzakelijke vereiste om een constructie als onroerend uit haar aard te beschouwen. Het gaat dus niet enkel om wat echt – via een verbindend element – vastzit aan de grond, maar meer algemeen “voorwerpen die een duurzaam en gewoonlijk ermee verbonden zijn of erin vastzitten”, en zelfs al gaat het om een beweeglijk voorwerp dat evenwel duurzaam en gewoonlijk verbonden is met de grond Bv. Rolkranen in de Antwerpse haven die reden op in de grond vastgemaakte sporen. De incorporatie is een voldoende voorwaarde om een goed onroerend uit zijn aard te maken: wie het goed met de grond verbonden heeft- eigenaar of geen eigenaar – speelt geen rol. Dit in tegenstelling tot wat het geval is bij de goederen die onroerend zijn door bestemming.
verlies
het onvrijwillig teloorgaan van het goed in hoofde van de eigenaar, bezitter of houder door hun onachtzaamheid of die van hun aangestelden, of door overmacht.
erfdienstbaarheid bij wil van de mens door titel:
Art. 690 BW bepaalt dat een erfdienstbaarheid door een titel of door bezit kan verkregen worden. Met de titel bedoelt men hier de rechtshandeling (negotium), niet de akte (instrumentum). Een erfdienstbaarheid bij overeenkomst vestigen is een daad van beschikking. Men dient daartoe de nodige handelingsbekwaamheid te hebben. Een erfdienstbaarheid kan bij overeenkomst gevestigd worden voor een bepaalde of onbepaalde duur, en zelfs onder een bepaalde voorwaarde.
paritas creditorum
Alle schuldeisers worden in principe gelijk behandeld Krachtens art. 8 Hyp.W. strekken de goederen van de schuldenaar tot gemeenschappelijke waarborg van zijn schuldeisers, en wordt de prijs daarvan in principe naar evenredigheid van hun vordering verdeeld. Van deze verhoudingsgewijze, of pondspondsgewijze verdeling, is slechts sprake wanneer er een samenloop tussen de schuldeisers ontstaat
Beheer als een goed huisvader
Goederen als een goed huisvader beheren, betekent dat men dit met dezelfde zorg doet als normaal zorgvuldig persoon. De vruchtgebruiker moet de met vruchtgebruik belaste goederen in stand houden en dus elke beschadiging, behalve deze van een normale slijtage, voorkomen en daartoe alle nodige maatregelen treffen (art. 578 BW). Hij mag het kapitaal niet aantasten om tijdelijk een beter inkomen te hebben. De instandhouding moet men niet al te letterlijk opvatten : hij moet het kapitaal in stand houden. Dit betekent dat in functie van de aard van de goederen de vruchtgebruiker niet noodzakelijk dezelfde voorwerpen moet behouden, maar wel de omvang van het kapitaal (noch de bestemming ervan, zie verder) niet mag aantasten.
Inschrijving
Inschrijving is een formaliteit die bestaat in het afschrijven van een borderel in het register van de inschrijvingen. Het borderel bevat een samenvatting van de akte. Het borderel wordt in tweevoud, samen met de akte, neergelegd op het hypotheekkantoor. Als bewijs van de inschrijving krijgt men een van de borderellen met het inschrijvingsrelaas terug. Enkel één borderel blijft op het hypotheekkantoor. Wat moet ingeschreven worden? Enkel bijzondere voorrechten op onroerende goederen (art. 29-40 Hyp.W.) en hypotheken (art. 82-91 Hyp.W.) worden ingeschreven in het register van de inschrijvingen op het hypotheekkantoor.
bezitsvoeging
wanneer opeenvolgende bezitters aan de vereisten voldoen van een bezit dat tot grondslag van verkrijgende verjaring strekt, kan de termijn van het bezit van deze opeenvolgende personen samengevoegd worden om de verkrijgende verjaringstermijn te vervolledigen, op voorwaarde dat er tussen hen een rechtsovergang plaatsgevonden heeft, ten bijzondere titel (bv. verkoop, schenking, bijzonder legaat), ten bezwarende titel (verkoop) of om niet (schenking). Tussen een bezitter en een dief is er dus geen bezitsvoeging. Maar ook niet tussen een persoon en de verkrijger ten algemene titel (door erfenis), ondanks wat art. 2235 BW daarover bepaalt. Immers, een verkrijger ten algemene titel neemt het bezit over van zijn rechtsvoorganger zoals het is en zet het voort, zodat er geen sprake is van een nieuw bezit en bezitsvoeging zich dan ook niet opdringt.
Mede- eigendom
Mede-eigendom is de onder meerdere personen verdeelde eigendom over eenzelfde goed. Elke mede-eigenaar heeft het eigendomsrecht van een mathematisch breukdeel van een goed dat materieel een eenheid blijft. Het goed wordt niet opgesplitst; het eigendomsrecht is opgesplitst. Het goed behoort in onverdeelde eigendom toe aan meerdere personen.
De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om van de wettelijke regeling inzake de gedwongen mede- eigendom van gebouwen of groepen van gebouwen af te wijken onder twee cumulatieve voorwaarden,
verwoord in art. 377-3, lid 1 BW : 1°/ indien de aard van de goederen zulks niet rechtvaardigt, zoals wanneer de goederen heel gemakkelijk, met weinig administratie te beheren zijn bv. een gezamenlijk zwembad, of wanneer er maar een zeer beperkt aantal privatieven zijn bv. een appartementsgebouw met twee privatieve kavels en 2°/ alle mede-eigenaars stemmen in met de niet-toepassing van het appartementsrecht. Het is dus geenszins zo dat de mede-eigenaars bij gemeen akkoord kunnen afwijken van het dwingend appartementsrecht. De aard van de goederen moet dit rechtvaardigen. Zo dit niet het geval zou zijn, kan de rechter beslissen dat toch de algehele toepassing van het appartementsrecht zich opdringt.