Wörterliste A Flashcards
1
Q
der Deckel
A
de deksel
2
Q
der Konsum
A
de consumptie
3
Q
der Flieger
A
het vliegtuig
4
Q
der Pragmatiker
A
iemand die praktisch in het leven staat
5
Q
der Topf
A
de pan
6
Q
der Zufall
A
het toeval
7
Q
die Empfehlung
A
de aanbeveling, het advies
8
Q
die Hauptsache
A
de hoofdzaak
9
Q
das Aussehen
A
het uiterlijk
10
Q
Einfluss haben auf
A
invloed hebben op
11
Q
etwas vermeiden
A
iets vermijden
12
Q
im Idealfall
A
idealiter
13
Q
inzwischen
A
inmiddels
14
Q
stehen zu
A
vinden van
15
Q
zumindest
A
tenminste
16
Q
die Insel
A
het eiland
17
Q
das Rad
A
de fiets
18
Q
achten auf
A
letten op
19
Q
aussuchen
A
uitzoeken
20
Q
ein bisschen
A
een beetje
21
Q
hässlich
A
lelijk
22
Q
nachhaltig
A
duurzaam
23
Q
schön
A
mooi
24
Q
wichtig
A
belangrijk
25
Das ist mir egal.
Dat maakt mij niet uit.
26
Es gefällt mir (nicht).
Het bevalt me (niet).
