Words 1F Flashcards
1
Q
Admire
A
Bewonderen
2
Q
Approach
A
Benaderen
3
Q
At ease
A
Op zijn gemak/haar gemak
4
Q
Attitude
A
Houding
5
Q
Be at a loss
A
Met de mond vol tanden staan
6
Q
Blow dry
A
Föhnen
7
Q
Feel left out
A
Zich buitengesloten voelen
8
Q
Have crush on
A
Verliefd zijn op
9
Q
Impress
A
Indruk maken op
10
Q
Outgoing
A
Hartelijk(e), vlot(e)
11
Q
Previous
A
Voorafgaand
12
Q
Shy
A
Verlegen
13
Q
Stand up for
A
Opkomen voor
14
Q
Tons of
A
Een heleboel
15
Q
Wonder
A
Zich afvragen