Worden H3 Voca: A Flashcards
1
Q
Het verblijf
A
Le sejour
2
Q
Le sejour
A
Het verblijf
3
Q
L’echange
A
Het uitwisseling
4
Q
De uitwisseling
A
L’echange
5
Q
La note
A
Het cijfer
6
Q
Het cijfer
A
La note
7
Q
Le mot
A
Het woord
8
Q
Het woord
A
Le mot
9
Q
De toekomst
A
L’aviner
10
Q
L’aviner
A
De toekomst
11
Q
Render visite a
A
Iemand bezoeken
12
Q
Iemand bezoeken
A
Rendre visite a
13
Q
Hésite
A
Twijfelen
14
Q
Twijfelen
A
Hesiter
15
Q
Hoogtevrees hebben
A
Avoir le vertige
16
Q
Avoir le vertige
A
Hoogtevrees hebben
17
Q
Ik wil zeggen
A
Je veux dire
18
Q
Je veux dire
A
Ik wil zeggen