Woordjes t1 Flashcards
1
Q
goedemorgen
A
Guten Morgen
2
Q
goedenavond
A
Guten Abend
3
Q
goedenavond
A
Guten Abend
4
Q
goedemiddag
A
Guten Tag
5
Q
mijn naam is
A
Mein Name ist
6
Q
zij heet
A
Sie heißt
7
Q
Leuk u/ je te ontmoeten
A
Nett Sie/ dich kennen zu lernen
8
Q
Hoe gaat het met u/ je
A
Wie geht es Ihnen/ dir
9
Q
Hoe gaat het met u/ je
A
Wie geht es Ihnen/ dir
10
Q
Met mij gaat het goed
A
Es geht mir gut
11
Q
Ik ben … jaar oud
A
ich bin … Jahre alt
12
Q
Dank je wel
A
Danke
13
Q
alstublieft
A
Bitte
14
Q
Doei!
A
Tschuss!
15
Q
Tot ziens
A
Auf Wiedersehen
16
Q
Tot horens
A
Auf Wiederhoren
17
Q
de ouders
A
die Eltern
18
Q
de moeder
A
die Mutter
19
Q
de vader
A
der Vater
20
Q
de jongen
A
der Junge
21
Q
het meisje
A
das Madchen
22
Q
de zoon
A
der Sohn
23
Q
de dochter
A
die Tochter
24
Q
de broer/broers
A
der Bruder/die Bruder
25
Q
de zus/zussen
A
die Schwester/die Schwestern
26
Q
de broers en zussen
A
die Geschwister
27
Q
de oma
A
die Oma
28
Q
de opa
A
der GroBvater
