Woordjes Spaans Basisgrammatica03 Flashcards
werkwoord
verbo
koppelwerkwoord
verbo copulativo + atributo
voegwoord
conjunción
zin
la oración
gezegde
el predicado
werkwoordelijk gezegde
el predicado verbal
naamwoordelijk gezegde
el predicado
lijdend voorwerp
el complimento directo
meewerkend voorwerp
el complimento indirecto
enkelvoudige zin
la oración simple
samengestelde zin
la oración compuesto
tweeklank
diptongo
drieklank
triptongo
ontleden
analizar
eisen
exigir
getuigen
atestiguar
klemtoon
acento tónico
accentteken
acento ortográfico
alleen eenzaam
solo
slechts
sólo
toen als
cuando
wanneer
cuándo xxx
vraagteken
signo de interrogación
uitroepteken
signo de exclamación
puntkomma
punto y coma
aanhalingstekens
comillas
gedachtestreep _
guión mayor
beletselteken …
puntos suspensivos
koppelteken -
guión
~
tilde xxx
haakjes
paréntesis
zo erg is het nu ook weer niet
que no es para tango
hoofdletters
mayúsculas
kleine letters
minúsculas
uitspraak (hof)
sentencia
lidwoord
el artículo
boon
el haba
banaan
el plátono
behalen
conseguir
naamgenoot
tocayo
tram
el tranvía
ieder het zijne
a cada uno lo suyo
spijkerbroek
tejanos
pond sterling
libra esterlina
zo’n
semejante
zoiets
tal cosa
zekere
tal
aanwezige
el presente
zelfstandig naamwoord
el sustantivo
mannelijk
masculino
dynamo
la dynamo
foto
la foto
hand
la mano
planeet
el planeta
mazelen
el sarampión
haas
la liebre
spin
la araña
vrouwelijk
hembra
kind
la criatura
voetganger
el peatón
intensive care
UVI
vriendinnetje
el ligue
school
el colo
voorhoofd
la frente
vlieger
la cometa
gids (boek)
la guía
kuur
la cura
pastoor
el cura
opdracht bevel
la orden