Woordjes Les 2 En Les 3 Flashcards
1
Q
Esse
A
Zijn (infinitivus)
2
Q
Custodire
A
Bewaken
3
Q
Subito
A
Plotseling
4
Q
Accedere
A
1 Gaan naar 2 naderen
5
Q
Haud
A
Helemaal niet
6
Q
Praebēre
A
(Aan) bieden
7
Q
Sic
A
Zo
8
Q
Bibere
A
Drinken
9
Q
Cogitare
A
(Na) denken
10
Q
Deus, dei
A
God, goden
11
Q
Protegere
A
Beschermen
12
Q
Nam
A
Want
13
Q
Uxor, uxores
A
Echtgenote
14
Q
Tradere
A
Overhandigen
15
Q
Dicere
A
Zeggen
16
Q
Favere + dat
A
Steun geven aan
17
Q
Filius
A
Zoon
18
Q
Femina
A
Vrouw
19
Q
Ridere
A
Lachen
20
Q
Nomen,nomina
A
Naam
21
Q
Dare
A
Geven