Woordjes Flashcards
1
Q
Unbedingt
A
Zonder meer, perse
2
Q
Gegenseitig
A
Wederzijds, elkaar
3
Q
Sich bewerben
A
Solliciteren
4
Q
Im Nachhinein
A
Achteraf
5
Q
Forschen
A
Onderzoeken
6
Q
Sich austauschen
A
Van gedachten wisselen
7
Q
Sich einig sein
A
Het eens zijn
8
Q
Sich ergänzen
A
Elkaar aanvullen
9
Q
Eigenstandig
A
Zelfstandig
10
Q
Die leistung
A
De prestatie
11
Q
Löschen
A
Verwijderen, wissen
12
Q
Klären
A
Oplossen
13
Q
Nachtragend sein
A
Haatdragend zijn
14
Q
Untershiedlich
A
Verschillend
15
Q
Zu jemanden halten
A
Achter iemand staan
16
Q
Trotzdem
A
Toch, desondanks
17
Q
Der Kumpel
A
De vriend, kameraad
18
Q
Sich verstellen
A
Zich anders voordoen
19
Q
Ersetzen
A
Vervangen
20
Q
Laut
A
Volgens
21
Q
Der Verhältnis
A
De relatie, de verhouding
22
Q
Gegenseitig
A
Wederzijds