Woordjes Flashcards
0
Q
Est
A
Hij zij het is
1
Q
Deus
A
God
2
Q
Olympus
A
Olympus
3
Q
Habitat
A
Hij zij het woont
4
Q
Habitare
A
Wonen
5
Q
Rex, regen
A
Koning
6
Q
Et
A
En
7
Q
Sunt
A
Zij zijn
8
Q
Frater fratres
A
Broer
9
Q
Non
A
Niet
10
Q
Semper
A
Altijd
11
Q
Saepe
A
Dikwijls
12
Q
Ibi
A
Daar
13
Q
Tartarus
A
De Tartaren
14
Q
Vivit
A
Hij zij het leeft