woordjes Flashcards

1
Q

elektriciteitscentrale

A

centrale die grote hoeveelheden elektrische energie opwekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

elektrisch vermogen (2)

A
  1. de hoeveelheid energie per seconde die een centrale of turbine aan het netwerk levert.
  2. de hoeveel elektrische energie per seconde die een apparaat uit het netwerk opneemt en verbruikt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

elektrische energie leveren

A

het afstaan van elektrische energie aan het elektriciteitsnetwerk door centrales, windturbines, zonnepanelen, enzovoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

elektrische energie verbruiken

A

het verbrruiken van elektrische energie door elektrische apparaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

generator

A

onderdeel van een elektriciteitscentrale dat werkt als een grote dynamo; bewegingsenergie wordt omgezet in elektrische energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

inductie

A

het opwekken van een wisselspanning aan de uiteinden van een spoel met behulp van een veranderend magneetveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

inductiespanning

A

wisselspanning die met behulp van een veranderend magneetveld is opgewekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

magneetveld

A

gebied waarin een magneet krachten uitoefent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

spoel

A

een spiraal van geïsoleerd koperdraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

weekijzer

A

soort ijzer dat snel kan worden gemagnetiseerd en gedemagnetiseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

turbine

A

onderdeel van een elektriciteitscentrale dat bestaat uit een as, waaraan een groot aantal schoepen is bevestigd. doordat er stoom tegen de schoepen spuit, komt de as van de turbine in beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

veldlijnen

A

lijnen die de richting van een magneetveld aangeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wisselspanning

A

spanning die voortdurend in een golfpatroon van plus naar min wisselt, zoals de spanning op het lichtnet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

effectieve spanning

A

de gemiddelde spanning van een wisselspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

elektromagneet

A

een elektrisch onderdeel dat zich onder invloed van een elektrische stroom als een magneet gedraagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

frequentie

A

aantal keer dat het golfpatroon van de spanning zich per seconde herhaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

energieverlies

A

het gegeven dat er elektrische energie verloren gaat tijdens de transport, doordat een deel van die energie wordt omgezet in warmte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ideale transformator

A

een denkbeeldige transformator waarin geen elektrische energie verloren gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

netspanning

A

spanning van 230 V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

polariteit

A

aanduiding voor de richting van de spanning. als de plus en de min omwisselen, verandert de polariteit van de spanning van positief naar negatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

primaire spoel

A

onderdeel van een transformator waar de elektrische energie uit het lichtnet in gaat. er loopt wisselstroom doorheen

20
Q

secundaire spoel

A

onderdeel van een transformator dat elektrische energie aan een apparaat afgeeft.

20
Q

transformator

A

apparaat dat een wisselspanning kan omzetten in een hogere of lagere wisselspanning met behulp van twee spoelen om een weekijzeren kern.

21
Q

fasedraad

A

bruine elektriciteitsdraad waarop een wisselspanning van 230 V staat.

22
Q

groepsschakelaar

A

schakelaar waarmee je in 1 keer de spanning van alle stopcontacten en lichtpunten in een groep kunt halen

23
Q

huisinstallatie

A

een netwerk van elektriciteitsdraden dat door de muren en plafonds van een huis loopt.

24
Q

kwh meter of energie meter

A

meter die het verbruik van elektrische energie in huis meet. de kwh meter is zo genoemd omdat het verbruik wordt afgerekend in kwh

25
Q

nuldraad

A

blauwe elektriciteitsdraad die de stroomkring afmaakt. op deze draad staat geen spanning

26
Q

schakeldraad

A

zwarte elektriciteitsdraad die van een schakelaar naar een apparaat loopt en waar alleen spanning op staat als de schakelaar in de Aan-stand staat.

27
Q

aarddraad

A

een koperdraad met groengeel gestreepte isolatie die de rand van het stopcontact verbindt met een pin die in de aarde is geslagen

28
Q

aardlekschakelaar

A

voorziening die de stroomsterkte in de fasedraad vergelijkt met de stroomsterkte in de nuldraad. als het verschil groter wordt dan 30 mA, dan schakelt de aardlekschakelaar de stroom uit. er kan dan geen stroom meet weglekken.

29
Q

contactweerstand

A

de weerstand op de plaatsen waar de stroom het lichaam in- of uitgaat

30
Q

dubbele isolatie

A

manier van isoleren waarbij twee lagen isolatie worden aangebracht

31
Q

installatieautomaat

A

een elektronische zekering. als de zekering de stroom uitschakelt, klapt een hefboompje om

32
Q

groepszekering

A

voorziening die de stroom uitschakelt als de stroomsterkte in de groep hoger wordt dan 16 A

33
Q

kortsluiting

A

zo noem je een fout in een stroomkring waardoor de stroom een gemakkelijke weg vindtt van fase naar nuldraad, met een veel te kleine weerstand.

34
Q

lichaamsweerstand

A

de weerstand die je lichaam biedt aan een elektrische stroom

35
Q

overbelasting

A

zo noem je het inschakelen van te veel apparaten in een groep waardoor de totale stroomsterkte boven 16 A komt.

36
Q

elektrisch geladen

A

situatie waarin een voorwerp een elektrirsche lading heeft

37
Q

elektron

A

negatief geladen deeltjes

38
Q

negatieve lading

A

de lading die een voorwerp krijgt als het elektronen opneemt

39
Q

neutraal

A

situatie waarin een voorwerp evenveel positieve als negatieve lading bevat

40
Q

positieve lading

A

de lading die een voorwerp krijgt als het elektronen afstaat

41
Q

proton

A

positief geladen deeltje

42
Q

spanning

A

een maat voor hoeveel elektrische energie elk deeltje met zich meedraagt

43
Q

statisch

A

situatie waarin een voorwerp een elektrische lading heeft

44
Q

(I-U) diagram

A

grafiek waarin de stroomsterkte is uitgezet tegen de spanning

45
Q

LDR

A

variabele weerstand die gevoelig is voor veranderingen in de hoeveelheid licht

46
Q

NTC

A

variabele weerstand die bij een lagere temperatuur een hogere weerstand krijgt

47
Q

ohmse weerstand

A

een weerstand waarvan de weerstand bij elke spanning even groot is

48
Q

weerstand

A

de eigenschap van een component die bepaalt hoe gemakkelijk elektrische stroom erdoorheen kan gaan

49
Q

wet van Ohm

A

regel die stelt: de spanning en de stroomsterkte zijn recht evenredig.