Woordenschat SEM1 Flashcards

1
Q

Infantiel

A

kinderachtig, onvolwassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ambulant

A

niet gebonden aan een vaste plek, rondtrekkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

integraal

A

volledig, in zijn geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

accidenteel

A

toevallig, per ongeluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dubieus

A

twijfelachtig, onzeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

causaal

A

betrekking op oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

erkentelijk

A

dankbaar, waarderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

imposant

A

indrukwekkend, groots

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dissident

A

andersdenkend, iemand die zit verzet tegen de gangbare opvattingen of regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

incidenteel

A

af en toe, sporadisch, zeldzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gefingeerd

A

verzonnen, niet echt, fictief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

desastreus

A

rampzalig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

arbitrair

A

willekeurig, zonder duidelijke reden of vaste regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

adequaat

A

passend, geschikt voor een bepaalde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bonafide

A

betrouwbaar, eerlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

consideratie

A

rekening houden met iets of iemand, overweging of zorgvuldige aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

accuratesse

A

nauwkeurigheid, zorgvuldigheid, precisie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

affectie

A

gevoel van genegenheid of liefde voor iemand of iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

aimabel

A

vriendelijk, aardig, beminnelijk in gedrag en houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

allooi

A

waarde, kwaliteit of het niveau van iets of iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bilateraal

A

tweezijdig, iets dat betrekking heeft op of afkomstig is van twee partijen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Aversie

A

afkeer, weerzin, sterke empathie tegen iets of iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ambivalent

A

tegelijkertijd tegenstrijdige gevoelens of gedachten hebben over iets of iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

amicaal

A

vriendschappelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Altruïsme

A

onbaatzuchtig, handelen in belang van anderen zonder eigen voordeel na te streven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Autodidact

A

Iemand die zichzelf iets heeft aangeleerd zonder scholing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

autonoom

A

zelfstandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

clandestien

A

in het geheim, illegaal of verboden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

concessie

A

tegemoetkoming of toegeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

futiliteit

A

iets klein of onbelangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

gratificatie

A

extra beloning of gift, vaak als blijk van waardering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

hetze

A

lastercampagne of actie tegen iets of iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

jargon

A

vaktaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

frauduleus

A

bedrieglijk, misleidend, onwettig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Grotesk

A

grillig, vreemd of overdreven in vorm of inhoud, vaak ook met negatieve of belachelijke bijsmaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

diffuus

A

vage, onduidelijke of verspreide aard van iets, niet scherp of goed gedefinieerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

geprononceerd

A

duidelijk en opvallend aanwezig, sterk benadrukt of uitgesproken

37
Q

indicatie

A

aanwijzing, teken of suggestie dat iets duidelijk maakt

38
Q

insinuatie

A

indirecte suggestie, vaak met negatieve bedoeling

39
Q

correlatie

A

relatie of verband tussen of meer dingen, waarbij verandering in ene element een verandering in het andere kan beïnvloeden

40
Q

dispensatie

A

uitzondering of vrijstelling van regel of verplichting

41
Q

elimineren

A

verwijderen of uitschakelen, met bedoeling om iets te stoppen of te verminderen

42
Q

emissie

A

uitstoten of uitgeven van iets

43
Q

expansie

A

groei of uitbreiding

44
Q

aantijging

A

beschuldiging, meestal zonder bewijs of met bedoeling iemand in een slecht daglicht te zetten

45
Q

abominabel

A

zeer slecht, verschrikkelijk, afschuwelijk

46
Q

abrupt

A

plotseling, onverwacht

47
Q

acclimatiseren

A

aanpassen aan nieuwe omgeving, situatie of klimaat

48
Q

accumulatie

A

ophopen, verzamelen

49
Q

achteloos

A

zonder aandacht, onoplettendheid, slordig, geen aandacht voor details

50
Q

adaptatie

A

aanpassing

51
Q

additief

A

toevoegingsmiddel, extra ingrediënt dat aan product wordt toegevoegd

52
Q

adepten

A

deskundigen, vakkundige

53
Q

affiniteit

A

natuurlijk aantrekking of verwantschap tussen twee dingen, mensen of ideeën. gevoel van verbondenheid

54
Q

agitatie

A

onrust, opwinding, verstoring van gemoedsrust

55
Q

alias

A

andere naam

56
Q

amnestie

A

kwijtschelding of vrijstelling van straf voor bepaalde misdrijven

57
Q

anticiperen

A

vooruitdenken, voorspellen wat er gaat gebeuren en daar op gepaste manier op reageren

58
Q

apathisch

A

gevoelloos, zonder belangstelling voor iets

59
Q

attenderen

A

iemand wijzen op iets, opmerkzaam maken op iets

60
Q

bagatelliseren

A

iets minder belangrijk of ernstig maken dat het werkelijk is, iets afzwakken. iets als iets onbeduidends voorstellen of behandelen

61
Q

banaal

A

alledaags, oppervlakkig, geen diepgang, weinig hoogstaand

62
Q

blamage

A

schaamte, vernedering, leidt tot verlies van aanzien of respect, afgang

63
Q

blauwdruk

A

plan of ontwerp van project, plan van uitvoering

64
Q

calamiteit

A

grote ramp of ongeval met ernstige gevolgen

65
Q

chargeren

A

maken van overdreven en onjuiste uitspraken, vaak met humor of sarcasme, om punt toemaken, aanvallen

66
Q

consolideren

A

versterken of stabiliseren van iets, bestendigen

67
Q

contingent

A

afhankelijk van of gebonden aan bepaalde omstandigheden, toegewezen aandeel

68
Q

contraproductief

A

tegenovergestelde effect heeft van wat beoogd wordt, productief belemmerend

69
Q

controversieel

A

iets wat discussie of meningsverschillen oproept, omstreden

70
Q

declareren

A

officieel opgeven van iets, aangeven

71
Q

demagogie

A

politiek beleid of toespraken die gericht zijn op opwekken van emoties en vooroordelen vaak om een doel te bereiken, het ophitsen van de massa door leugenachtige voorstellingen

72
Q

derivaat

A

product dat afgeleid is van een ander product, een afgeleid product

73
Q

dilemma

A

kiezen tussen twee moeilijke opties, moeilijke keuze die men moet maken tussen twee onaangename zaken

74
Q

discrepantie

A

verschil tussen tegenstrijdigheid tussen twee dingen die normaal gesproken hetzelfde zouden moeten zijn, afwijking of tegenstrijdigheid

75
Q

dissident

A

andersdenkende

76
Q

draconisch

A

streng, hard

77
Q

dubieus

A

twijfelachtig

78
Q

embargo

A

officiële maatregel waarbij handel of uitwisseling van goederen met bepaald land of groep wordt verboden, meestal om politieke redenen

79
Q

empathie

A

vermogen om gevoelens van anderen te begrijpen en mee te voelen, oftewel in schoenen van ander staan

80
Q

entourage

A

groep mensen die belangrijk persoon omringen, zoals medewerkers, assistenten of familieleden

81
Q

escaleren

A

proces waarbij een situatie of conflict ernstig of intensief toenemend, vaak op negatieve manier

82
Q

expertise

A

grondige kennis of vaardigheid op bepaald vakgebied, vaak door ervaring of studie

83
Q

exploitatie

A

misbruik maken van iemand of iets voor eigen voordeel, vaak in oneerlijke of uitbuitende manier

84
Q

exponent

A

vertegenwoordiger of voorloper van bepaald idee, beweging of discipline

85
Q

extravagant

A

zeer overdadig of buitensporig, vaak met betrekking tot uitgaven, kleding of gedrag die als excessief of onbeschaamd worden gezien

86
Q

fulmineren

A

fel uiten van kritiek of verontwaardiging

87
Q

generaliseren

A

trekken van brede conclusies op basis van beperkte of specifieke voorbeelden, veralgemenen

88
Q

hedonisme

A

filosofische stroming die stelt dat najagen van plezier en vermijden van pijn de hoogste doelen in het leven zijn

89
Q
A