woordenschat BAO 2 Flashcards
1
Q
het zuur
A
l’acide
2
Q
de hoek
A
l’angle
3
Q
het elektromagnetisch veld
A
le champ électromagnétique
4
Q
de onderzoeker
A
le chercheur
5
Q
de passer
A
le compas
6
Q
de vloeistof
A
le liquide
7
Q
het zoogdier
A
le mammifère
8
Q
de kern
A
le noyau
9
Q
de omtrek
A
le périmètre
10
Q
het vraagstuk
A
le problème
11
Q
de kom, de bak
A
le récipient
12
Q
de oppervlakte
A
l’aire (f)
13
Q
de base
A
la base
14
Q
de cel
A
la cellule
15
Q
de kromme, de bocht, de curve
A
la courbe
16
Q
de proefbuis
A
l’éprouvette (f)
17
Q
de vergelijking
A
l’équation (f)
18
Q
de geodriehoek
A
l’équerre (f)
19
Q
het experiment
A
l’expérience (f)
20
Q
de zwaartekracht
A
la gravité
21
Q
de vernieuwing
A
l ’innovation (f )
22
Q
de fysica
A
la physique
23
Q
de pipet
A
la pipette
24
Q
de (lucht)druk
A
la pression (atmosphérique)
25
het oppervlak
la surface
26
berekenen
calculer
27
bedenken, ontwerpen
concevoir
28
oplossen
(se) dissoudre
29
bewijzen
prouver
30
trekken, tekenen
tracer
31
onderdompelen
tremper
32
chemisch
chimique
33
geleidend
conducteur
34
hol
creux
35
opblaasbaar
gonflable
36
erfelijk
héréditaire
37
evenwijdig
parallèle
38
eeuwig, voortdurend
perpétuel
39
39
wetenschappelijk
scientifique
40
vol tot aan de rand
à ras bord
41
een kracht uitoefenen
exercer une force
42
