Woordenschat Flashcards

1
Q

Affiniteit met

A

Een natuurlijke interesse of voorkeur voor een bepaald vakgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Agile werken

A

Het uitwerken van een project in kleine stapjes, telkens met een bepaalde deadline die stipt gehaald moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Anciënniteit

A

De duur van de werkervaring of het aantal jaren dat iemand in een bepaalde functie of binnen een organisatie heeft gewerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Autonoom
(of: zelfstandig)

A

In staat om zelfstandig te werken zonder constante begeleiding of toezicht. Iemand die autonoom werkt, kan zelfstandig beslissingen nemen en taken uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Competitief loon

A

Een salaris dat in lijn is met of beter is dan het gemiddelde salaris voor vergelijkbare functies in de sector of regio. Dit geeft aan dat het bedrijf aantrekkelijke financiële voorwaarden biedt om talent aan te trekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Communicatief

A

Het vermogen om effectief en helder te
communiceren, zowel schriftelijk als mondeling. Dit is belangrijk voor samenwerking, rapportage, en interactie met klanten en collega’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dynamisch

A

Een werkomgeving of rol die snel verandert en waar veel variatie in taken en verantwoordelijkheden is. Dit duidt op een energieke en snel evoluerende werkplek waar vaak veel jonge, heel actieve werknemers aan de slag zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Digital native

A

Iemand die is opgegroeid met digitale technologieën en hierdoor comfortabel en bedreven is in het gebruik van computers, internet, en andere digitale tools.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Doorgroeimogelijkheden

A

De kansen en mogelijkheden om binnen een organisatie door te groeien naar hogere of andere
functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Extralegale voordelen

A

Extra voordelen naast het basissalaris, zoals een bedrijfsauto, bonusregelingen, of verzekeringen. Dit kan aantrekkelijk zijn voor kandidaten die naar meer dan alleen een salaris kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Flexibel

A

Het vermogen om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden of eisen. Dit kan betrekking hebben op werktijden, taakinhoud, of werkmethoden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hands-onmentaliteit

A

Je ziet werk en steekt meteen de handen uit de mouwen. Je laat een probleem niet eerst enkele dagen links liggen, maar gaat meteen op zoek naar een perfecte oplossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Innovatief

A

Het vermogen om nieuwe en creatieve oplossingen te bedenken en te implementeren. Dit wijst op een openheid voor vernieuwing en verbeteringen binnen het werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Initiatief

A

De bereidheid om zelf acties te ondernemen zonder expliciete instructies of aansturing. Iemand met initiatief komt vaak met ideeën en neemt proactief stappen om doelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klantgericht

A

De focus op het begrijpen en voldoen aan de behoeften en verwachtingen van klanten. Dit betekent dat iemand streeft naar een hoge klanttevredenheid en goede klantenservice biedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Marktconform loon

A

Een salaris dat overeenkomt met de gangbare lonen voor vergelijkbare functies in de markt. Verwacht dus geen uitzonderlijk hoog loon, maar je zal ook geen uitzonderlijk laag loon aangeboden krijgen. Er wordt gekeken naar de gemiddelde verloning voor iemand met jouw opleiding en ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Prestatiegericht

A

De focus ligt op het behalen van concrete resultaten en het behalen van doelen. Dit suggereert dat een kandidaat gemotiveerd is door prestaties en succes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Proactief

A

Het nemen van initiatief door anticiperen op toekomstige problemen of behoeften en hierop inspelen voordat deze zich voordoen. Iemand die proactief is, wacht niet af maar onderneemt actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Stressbestendig

A

Het vermogen om goed te functioneren onder druk of in stressvolle situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Teamplayer

A

Iemand die goed kan samenwerken met anderen, bijdragen aan groepsdoelen, en effectief functioneert binnen een teamomgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Uitdagend

A

Een functie of taak die moeilijk en stimulerend is, waardoor iemand zijn of haar vaardigheden kan ontwikkelen en verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Veelzijdig

A

In staat zijn om verschillende taken en rollen uit te voeren, vaak met diverse verantwoordelijkheden binnen een functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

9-to-5-mentaliteit

A

Een werkhouding waarbij men alleen werkt tijdens de standaard kantooruren van 9 tot 17 uur, en geen bereidheid toont om buiten deze uren te werken of extra inspanningen te leveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Loonkost / brutoloon / nettoloon

A
  • Loonkost: Totale kosten voor de werkgever.
  • Brutoloon: Het salaris vóór belastingen en premies.
  • Nettoloon: Het uiteindelijke bedrag dat de werknemer ontvangt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Minimumloon / GGMMI

A

Minimumloon: Dit is het wettelijke minimumsalaris dat een werkgever aan een werknemer moet betalen.
GGMM: Gewaarborgd Gemiddeld Minimum Maandinkomen, in sommige landen, zoals België, is dit de standaardterm die wordt gebruikt om het minimuminkomen aan te duiden dat een werknemer moet ontvangen, gebaseerd op voltijdse arbeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Cafetariaplan

A

(Ook wel flexibel verloningsplan genoemd) Regeling waarmee werknemers zelf keuzes kunnen maken in de samenstelling van hun verloningspakket. Bv * Extra vakantiedagen
* Maaltijd- of ecocheques
* Pensioenbijdragen
* Bedrijfswagen of fietsvergoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Collectieve arbeidsovereenkomst (cao)

A

(cao) Schriftelijke overeenkomst waarin afspraken zijn vastgelegd tussen werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties (vakbonden) over de arbeidsvoorwaarden binnen een bepaalde sector of bedrijf. Een cao regelt zaken zoals loon, werktijden, vakantiedagen, pensioenen, en andere arbeidsomstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Loonindexering

A

Het proces waarbij lonen automatisch worden aangepast aan de inflatie, zodat de koopkracht van werknemers behouden blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Flexi-job

A

Type baan dat in België in het leven is geroepen om werknemers extra kansen te bieden om bij te verdienen zonder dat ze belastingen of sociale bijdragen betalen op het extra inkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Opzeggingstermijn

A

Periode tussen het moment waarop een werknemer of werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigt en het moment waarop het contract daadwerkelijk eindigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Arbeidsmarktkrapte

A

Treedt op wanneer de vraag naar werknemers groter is dan het aanbod van geschikte kandidaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

De tijdregistratie

A

Proces van het vastleggen en bijhouden van de tijd die aan verschillende activiteiten of projecten wordt besteed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

De respondent

A

Term die vaak wordt gebruikt in onderzoek en statistiek om te verwijzen naar een persoon die deelneemt aan een enquête, interview of studie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

De powernap

A

Korte slaap, meestal tussen de 10 en 30 minuten, die bedoeld is om de energie, alertheid en productiviteit te verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Fysiek

A

Alles wat te maken heeft met het lichaam, materiële aspecten en de fysieke wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Ontkoppelen

A

Het proces van het losmaken of scheiden van verschillende elementen, en het kan in diverse contexten worden toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

De deconnectie

A

Het proces van loskoppelen of verbreken van verbindingen, en kan op verschillende gebieden worden toegepast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Skippen

A

Term die in verschillende contexten wordt gebruikt en meestal betekent “overslaan” of “niet deelnemen aan iets.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Productief

A

Het vermogen om efficiënt en effectief resultaten te behalen, vaak in de context van werk, tijdbeheer en persoonlijke prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Alert

A

Een staat van waakzaamheid, oplettendheid en paraatheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

De connectie

A

Verwijst naar de verbinding of relatie tussen twee of meer elementen, personen of systemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Boosten

A

Het verhogen of versterken van iets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Ergens baat bij hebben

A

Uitdrukking die betekent dat je voordeel of nut haalt uit een bepaalde situatie, actie of persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Systematisch

A

Gestructureerde, georganiseerde en methodische aanpak van een taak, probleem of proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Connecteren met

A

Het tot stand brengen van een verbinding of relatie met iemand of iets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

De babyboomer

A

Persoon die geboren is tijdens de geboortegolf die volgde op de Tweede Wereldoorlog, ongeveer tussen 1946 en 1964.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

De werkethiek

A

De waarde die iemand hecht aan hard werken, toewijding en verantwoordelijkheid in de context van werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

De loyaliteit

A

Trouw en toewijding van een persoon aan een individu, groep, organisatie, merk of ideologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

De hiërachie

A

Systeem van organisatie waarin individuen of groepen worden gerangschikt op basis van bepaalde criteria, zoals autoriteit, status, of verantwoordelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Behoudend

A

Dat iemand graag vasthoudt aan oude gewoonten en tradities en niet snel nieuwe dingen of veranderingen accepteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Je strepen verdienen

A

Dat iemand ervaring en respect heeft verdiend door hard te werken en bewezen prestaties te leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Pragmaten

A

Mensen die zich richten op praktische oplossingen en wat werkt in de werkelijkheid, in plaats van alleen te dromen of te filosoferen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Daadkrachtig

A

Dat iemand snel en effectief handelt, beslissingen neemt en acties onderneemt om doelen te bereiken, vaak zonder te twijfelen of te aarzelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Ambitieus

A

Ambitieus betekent dat iemand sterke verlangens heeft om doelen te bereiken, succesvol te zijn of hogerop te komen in het leven of op het werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Authentiek

A

Dat iemand oprecht, echt en trouw is aan zichzelf, zonder zich te vervormen of te gedragen naar de verwachtingen van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Flexibel

A

Dat iemand zich gemakkelijk kan aanpassen aan veranderingen of verschillende situaties en niet star vasthoudt aan plannen of ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Ondernemend

A

Dat iemand proactief en initiatief nemend is, vaak met de bereidheid om risico’s te nemen om nieuwe kansen te creëren of doelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Blinde vlek

A

Situatie of aspect waarin iemand zich niet bewust is van een probleem, tekortkoming of belangrijke informatie, vaak omdat het niet in hun gezichtsveld ligt of ze er niet over nadenken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Onder de loep nemen

A

Dat je iets grondig onderzoekt of analyseert om het beter te begrijpen, vaak met veel aandacht voor detail.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

De generatiemix

A

Aanwezigheid en samenwerking van verschillende leeftijdsgroepen in een omgeving, zoals op de werkvloer, waarbij elke generatie unieke perspectieven en ervaringen meebrengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

De frictie

A

Wrijving of spanning tussen mensen of groepen, vaak veroorzaakt door verschillen in meningen, belangen of waarden, wat kan leiden tot conflicten of problemen in de samenwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

De innovatie

A

Proces van het ontwikkelen en implementeren van nieuwe ideeën, producten of methoden die waarde toevoegen of verbeteringen brengen in een bepaald gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Hanteren

A

Beheren, omgaan met of toepassen van iets, zoals een situatie, probleem of voorwerp, vaak met de implicatie van vaardigheid of deskundigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Stilstaan is achteruitgaan

A

Dat als je niet vooruitgang boekt of je niet ontwikkelt, je in feite achteruitgaat, omdat de wereld om je heen blijft veranderen en vooruitgaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

De confrontatie

A

Situatie waarin twee of meer partijen met elkaar in conflict komen of hun meningsverschillen recht op elkaar afkomen, vaak resulterend in een directe en soms uitdagende interactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Door wrijving ontstaat glans

A

Dat uitdagingen en conflicten in een proces of relatie kunnen leiden tot groei, verbetering en uiteindelijk betere resultaten of inzichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Het cliché

A

Overgebruikte uitdrukking, idee of situatie die zijn originaliteit heeft verloren en vaak als voorspelbaar of oppervlakkig wordt beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

De krapte

A

Situatie waarin er een tekort is aan middelen, zoals tijd, geld, ruimte of personeel, waardoor er druk of beperkingen ontstaan.

69
Q

Het geheim van de smid

A

Speciale vaardigheid, techniek of kennis die iemand bezit

70
Q

Doeltreffend

A

Dat iets effectief en succesvol is in het bereiken van een bepaald doel of resultaat, vaak met een minimum aan inspanning of middelen.

71
Q

Top-down systeem <-> bottom-up

A

Bij een top-down systeem worden beslissingen genomen door het hogere management of de leiding,
Bij een bottom-up systeem komen ideeën, feedback en beslissingen van de lagere niveaus van de organisatie en worden deze naar boven gepresenteerd voor goedkeuring

72
Q

De verbinder

A

Iemand die in staat is om mensen, ideeën of groepen met elkaar te verbinden

73
Q

De heilige graal

A

Object of doel dat zeer waardevol, zeldzaam en vaak moeilijk te bereiken is.

74
Q

Mild

A

Zacht, vriendelijk of gematigd in gedrag, houding of smaak.

75
Q

De aanname

A

Veronderstelling of conclusie die iemand maakt zonder bewijs of bevestiging, vaak als basis voor verdere redeneringen of beslissingen.

76
Q

Reflecteren

A

Het nadenken over en analyseren van je eigen gedachten, gevoelens en ervaringen om inzicht te krijgen, te leren van situaties en jezelf te verbeteren.

77
Q

Onderschrijven

A

Het officieel goedkeuren, bevestigen of steunen van een idee, document, of verklaring, vaak door het zetten van een handtekening of het geven van instemming.

78
Q

De generatiekloof

A

De verschillen in opvattingen, waarden, gedragingen en communicatie tussen verschillende generaties

79
Q

Deliverable

A

Specifiek product of resultaat dat binnen een project moet worden opgeleverd aan een klant of opdrachtgever.

80
Q

Deep dive

A

Grondige en diepgaande analyse of verkenning van een bepaald onderwerp, probleem of vraag

81
Q

Omnichannel experience

A

Geïntegreerde en naadloze klantervaring over verschillende kanalen

82
Q

De landingspagina

A

Specifieke webpagina waarop bezoekers terechtkomen nadat ze op een link hebben geklikt

83
Q

Het deck

A

Presentatie of verzameling dia’s die worden gebruikt om informatie visueel weer te geven

84
Q

Audience engagement

A

Interactie en betrokkenheid van een publiek bij een presentatie, evenement of content

85
Q

Frictionless experience

A

Naadloze en probleemloze interactie die klanten of gebruikers ervaren bij het gebruik van een product, dienst of platform

86
Q

Actionable insights

A

Specifieke en bruikbare informatie of gegevens die bedrijven of individuen kunnen gebruiken om weloverwogen beslissingen te nemen

87
Q

De campagne

A

Georganiseerde reeks activiteiten of acties met als doel een specifiek doel te bereiken, zoals het promoten van een product

88
Q

De tweak

A

Kleine aanpassing of wijziging om iets te verbeteren

89
Q

Growth hacking technieken

A

Slimme, innovatieve strategieën om snel klanten te winnen en groei te stimuleren.

90
Q

ROI

A

Return on Investment, is een maatstaf die aangeeft hoeveel winst of verlies je hebt gemaakt in verhouding tot de investering.

91
Q

scalability

A

Vermogen van een systeem, bedrijf of proces om te groeien en zich aan te passen aan toenemende vraag zonder verlies van prestaties

92
Q

Micro-influencer

A

Iemand met een relatief klein, maar zeer betrokken volgerspubliek op sociale media

93
Q

De conversie

A

Actie die een bezoeker op een website of platform onderneemt, zoals het doen van een aankoop

94
Q

Key takeaway

A

Belangrijk punt of inzicht dat je kunt meenemen uit een gesprek, presentatie of document.

95
Q

Back-to-back call

A

Reeks telefonische vergaderingen of gesprekken die direct achter elkaar plaatsvinden, vaak zonder onderbreking.

96
Q

One shot contract

A

Overeenkomst die eenmalig wordt afgesloten voor een specifieke dienst of transactie, zonder verdere verplichtingen voor toekomstige samenwerking.

97
Q

Whiteboard

A

Glad, vaak wit bord dat gebruikt wordt voor schrijven met speciale markers.

98
Q

Click-through journey

A

Het pad dat een gebruiker volgt door verschillende digitale content of pagina’s, vaak van een advertentie naar een website.

99
Q

KPI

A

Key Performance Indicator, meetbare waarde die aangeeft hoe goed een organisatie of team presteert ten opzichte van strategische doelstellingen.

100
Q

Billing officer

A

Verantwoordelijk voor het beheren van facturering en betalingsprocessen binnen een organisatie.

101
Q

De timesheet

A

Document of digitale tool waarmee werknemers hun gewerkte uren registreren.

102
Q

Billability

A

Percentage van de tijd dat een werknemer of een team factureerbare uren kan registreren voor klanten

103
Q

De brainstorm

A

Creatieve sessie waarbij een groep mensen ideeën genereert rond een specifiek onderwerp of probleem.

104
Q

Stress-testen

A

Proces waarbij systemen, applicaties of processen worden getest om te zien hoe ze presteren onder extreme omstandigheden of hoge belasting

105
Q

Circle-back’en

A

Terugkomen op een eerder gesprek

106
Q

Hard stop

A

Definitief einde aan een gesprek, vergadering of activiteit, meestal op een specifieke tijd

107
Q

De switch

A

Verandering of overgang van de ene toestand naar de andere, zoals het overstappen van een product, dienst of strategie.

108
Q

Rebranding

A

Proces waarbij een organisatie haar merkidentiteit verandert, inclusief naam, logo, visuele stijl en marketingstrategieën.

109
Q

Komaf maken met iets

A

Een einde maken aan iets, het verwijderen of oplossen van een probleem, situatie of ongewenste elementen.

110
Q

De tweet

A

Kort bericht dat wordt geplaatst op het sociale media platform Twitter.

111
Q

het socialemediaplatform

A

Online omgeving waar gebruikers content kunnen creëren

112
Q

Een nieuwe wind laten waaien

A

Veranderingen of vernieuwingen in gang zetten

113
Q

De vlag dekt de lading

A

Dat iets er misschien goed uitziet of goed gepresenteerd wordt, maar dat het niet helemaal overeenkomt met wat het in werkelijkheid is.

114
Q

De imagoschade

A

De negatieve impact op de reputatie of het imago van een persoon, bedrijf of organisatie.

115
Q

De kat uit de boom kijken

A

Afwachten en observeren voordat je actie onderneemt

116
Q

Controversieel

A

Iets dat discussie of conflicten oproept, vaak omdat het verschillende meningen of emoties bij mensen oproept.

117
Q

De vrije meningsuiting

A

Het recht om je mening te uiten zonder angst voor repercussies of censuur.

118
Q

De ontslagronde

A

Periode waarin een organisatie een aantal werknemers ontslaat

119
Q

De stunt

A

Verwijst meestal naar een opvallende actie of gebeurtenis die bedoeld is om aandacht te trekken.

120
Q

Het Twitterlog

A

Verslag of een overzicht van activiteiten en interacties op Twitter

121
Q

Uit de gracht halen

A

Dat iets of iemand uit een moeilijke of ongunstige situatie wordt gehaald

122
Q

De superapplicatie

A

Multifunctionele applicatie die verschillende diensten en functionaliteiten in één platform aanbiedt.

123
Q

Bankieren

A

Het beheren van financiële diensten

124
Q

De afweging

A

Het zorgvuldig overwegen van verschillende opties, voordelen en nadelen voordat je een beslissing neemt.

125
Q

De gebruiker

A

Iemand die een product, dienst of systeem gebruikt

126
Q

De technologiehub

A

Locatie of centrum waar innovatieve technologieën en startups samenkomen

127
Q

Radicaal

A

Iets dat heel ingrijpend of fundamenteel is. Het wordt vaak gebruikt om veranderingen aan te duiden die diepgaand zijn en niet alleen oppervlakkig.

128
Q

De interactiviteit

A

De mogelijkheid voor gebruikers om actief deel te nemen aan een proces of ervaring

129
Q

De spot drijven met iets/iemand”

A

Iemand of iets belachelijk maken of bespotten, vaak op een humoristische manier

130
Q

Onbeperkt

A

Dat er geen grenzen of beperkingen zijn.

131
Q

Ergens aan gehecht zijn

A

Dat je een sterke emotionele band of attachment hebt aan iets of iemand.

132
Q

De overname

A

Proces waarbij een bedrijf een ander bedrijf koopt of controle overneemt.

133
Q

De adverteerder

A

Persoon of organisatie die reclame maakt voor producten of diensten.

134
Q

De fonetiek

A

Tak van de taalkunde die zich bezighoudt met de studie van spraakklanken

135
Q

De controverse

A

Situatie van publieke discussie of onenigheid over een onderwerp, vaak omdat het uiteenlopende meningen of sterke emoties oproept.

136
Q

Iets of iemand de rug toekeren

A

Dat je je bewust distantieert of je aandacht afwendt van een situatie of persoon.

137
Q

Aanslaan

A

Dat iets effectief is of goed ontvangen wordt.

138
Q

De omwenteling

A

Ingrijpende verandering of transformatie, vaak in een sociaal, politiek of economisch systeem.

139
Q

Ethisch

A

Zaken die te maken hebben met moraliteit en wat als goed of verkeerd wordt beschouwd.

140
Q

Juridisch

A

Alles wat te maken heeft met het rechtssysteem

141
Q

Efficiënt

A

Dat iets op een effectieve en doelmatige manier gebeurt, met zo min mogelijk verspilling van tijd.

142
Q

De merkbeleving

A

De ervaringen, gevoelens en associaties die consumenten hebben met een merk.

143
Q

In de kinderschoenen staan

A

Dat iets nog in een vroege of onvolgroeide fase is en nog niet volledig ontwikkeld of volwassen is.

144
Q

De impact

A

De invloed of het effect dat iets heeft op een persoon, situatie of omgeving.

145
Q

De research

A

Het systematisch onderzoeken en verzamelen van informatie over een specifiek onderwerp.

146
Q

De data-analyse

A

Het verzamelen, inspecteren en interpreteren van gegevens om bruikbare informatie te verkrijgen.

147
Q

Targeting

A

Identificeren en richten op specifieke doelgroepen met marketing- of communicatie-inspanningen.

148
Q

Content management

A

Het creëren, beheren, publiceren en organiseren van digitale content.

149
Q

Content creation

A

Het ontwikkelen en produceren van digitale inhoud

150
Q

De netto productiviteit

A

Maatstaf die de efficiëntie van een organisatie of werknemer meet

151
Q

AI-gerelateerd

A

Verwijst naar alles wat te maken heeft met kunstmatige intelligentie (AI)

152
Q

De transparantie

A

De openheid en duidelijkheid van informatie binnen een organisatie of situatie.

153
Q

De zelfregulering

A

Het vermogen van een individu of organisatie om zichzelf te beheren en te sturen zonder externe controle of ingrijpen.

154
Q

Best practices

A

Bewezen effectieve methoden, technieken of strategieën die als de meest succesvolle worden beschouwd binnen een bepaalde sector of discipline.

155
Q

De nepinhoud

A

Info die opzettelijk onjuist is

156
Q

Cruciaal

A

Heel belangrijk

157
Q

Waakzaam

A

Goed oplettend

158
Q

De merkidentiteit

A

Het unieke karakter van een merk, wat het merk herkenbaar maakt.

159
Q

Deepfake

A

Techniek waar AI wordt gebruikt om foto’s/geluiden te manipuleren.

160
Q

De EU AI Act

A

Voorstel om regels op te stellen rond AI binnen de EU.

161
Q

De merkentrouw

A

Loyaliteit die klanten hebben aan een merk.

162
Q

Genereren

A

Iets creëren of voortbrengen.

163
Q

De supportdiensten

A

Diensten die ondersteuning bieden aan klanten.

164
Q

Duurzaam

A

Iets op een manier doen die goed is voor milieu en de mens.

165
Q

Aanwenden

A

Iets gebruiken in een bepaalde situatie.

166
Q

De output

A

Resultaten die uitkomen uit een proces.

167
Q

Automatiseren

A

Proces waarbij taken automatisch worden uitgevoerd door machines.

168
Q

GDPR

A

General Data Protection Regulation, wet die persoonsgegevens beschermt.