woordenschat Flashcards

1
Q

symmetrisch

A

iets wat uit twee delen bestaat die het spiegelbeeld van elkaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cognitief

A

wat de kennis betreft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

egocentrisch

A

zichzelf altijd als het middelpunt van alles zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bagatelliseren

A

doen alsof iets onbelangrijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

perceptie

A

waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

filosofie

A

de wetenschap die de grote vragen van het leven probeert te verklaren
of
de denkwijze, de opvatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

suggestie

A

het idee, het voorstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aanwennen

A

zich tot een gewoonte maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

recessie

A

achteruitgang van de economie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

monoloog

A

het gesprek waarbij één persoon praat en de anderen luisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ceremonie

A

officiële plechtigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cynisch

A

op een bittere en pijnlijke manier spottend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

consequent

A

in overeenstemming met wat je eerder gezegd of gedaan hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

lucratief

A

winstgevend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ontgoocheling

A

enorme teleurstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

recensent

A

deskundige die schrijft wat hij van een boek, film, etc. vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

conventie

A

de overeenkomst, het verdrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

altruïst

A

iemand die zorgzaam is voor de medemens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

restitueren

A

terugbetalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

faciliteiten

A

de voorziening, het gemak dat je kunt gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

diagnose

A

door onderzoek vaststellen wat de aard van een ziekte of gebrek is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

unaniem

A

eensgezind, waar iedereen het mee eens is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

boycotten

A

tegenwerken of ergens niet aan meedoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

observatie

A

de waarneming, het onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

trotseren

A

weerstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

integreren

A

onderdeel gaan uitmaken van het geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

bondig

A

kort en krachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

consistent

A

logisch, zonder tegenstrijdigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

conventioneel

A

volgens de gewoonte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

criterium

A

de maatstaf, de norm, de voorwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

expliciet

A

uitdrukkelijk, apart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

attitude

A

de instelling, de (gedrags-)houding die iemand heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

renoveren

A

een woning aanpassen, moderniseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

elementair

A

onmisbaar, noodzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

drogreden

A

het argument dat lijkt te kloppen, maar in werkelijkheid vals is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

woordspeling

A

wanneer op een grappige manier gebruik gemaakt wordt van verschillende betekenissen van een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

potentie

A

het vermogen, de mogelijkheid om iets te kunnen of worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

cliché

A

de afgezaagde uitdrukking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

eenduidig

A

op maar één manier uit te leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

concept

A

het eerste, voorlopige ontwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

affectie

A

je tot een persoon aangetrokken voelen, genegenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

duplicaat

A

de kopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

clausule

A

de voorwaarde of de bepaling (in een contract)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

autodidact

A

iemand die zich door zelfstudie ontwikkeld heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

progressie

A

vooruitgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

factor

A

de omstandigheid die van invloed is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

interactie

A

het op elkaar reageren, de wisselwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

ambiëren

A

graag willen hebben/zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

behartigen

A

zorgen voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

associëren

A

op je gevoel verband leggen tussen verschillende zaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

ruïneren

A

verwoesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

beogen

A

proberen te bereiken, als doel hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

opinie

A

de mening, de opvatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

waarborgen

A

zekerheid geven, garanderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

efficiëntie

A

het bereiken van een zo goed mogelijk resultaat met zo weinig mogelijk middelen, doelmatigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

hiaat

A

een ontbrekend deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

intrigeren

A

op een stiekeme manier partijen tegen elkaar opzetten
of
iemand boeien, nieuwsgierig maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

pretentie

A

gedrag waaruit eigendunk blijkt, kapsones

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

rectificeren

A

in de media iets rechtzetten, verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

hetze

A

de massale negatieve kritiek tegen een persoon of organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

delegatie

A

een paar mensen die hun groep, bedrijf en dergelijke vertegenwoordigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

hypothese

A

de vooronderstelling die men voorlopig als waarheid aanneemt, de stelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

bevooroordeeld

A

partijdig, van tevoren al een oordeel hebben

64
Q

paradox

A

schijnbare tegenstelling

65
Q

genuanceerd

A

evenwichtig en met oog voor details

66
Q

latent

A

iets wat onmerkbaar aanwezig is

67
Q

uitmonden

A

ergens in uitkomen of eindigen

68
Q

cruciaal

A

doorslaggevend, wezenlijk

69
Q

antisemitisme

A

vijandigheid tegenover joden

70
Q

secundair

A

op de tweede plaats, iets wat er bijkomt

71
Q

restrictie

A

de beperking, voorwaarde

72
Q

concreet

A

tastbaar, duidelijk

73
Q

factuur

A

de rekening

74
Q

differentiëren

A

het maken van onderscheid

75
Q

de concessie

A

de tegemoetkoming

76
Q

vooronderstelling

A

wanneer je ervan uitgaat dat iets zo is, terwijl het nog bewezen moet worden

77
Q

transformeren

A

veranderen, omvormen

78
Q

articuleren

A

duidelijk en nauwkeurig uitspreken

79
Q

karakteristiek

A

heel kenmerkend

80
Q

adequaat

A

geschikt, goed passend bij de omstandigheden

81
Q

conservatief

A

behoudend, de dingen bij het oude willen laten

82
Q

anticiperen

A

vooraf maatregelen nemen, iets voor zijn

83
Q

biografie

A

de beschrijving van iemands leven

84
Q

compromis

A

overeenkomst waarbij twee of meer partijen iets toegeven

85
Q

traceren

A

iets of iemand opsporen

86
Q

duperen

A

benadelen

87
Q

expansie

A

de uitbreiding

88
Q

categorie

A

de groep, de soort

89
Q

evolutie

A

de (geleidelijke) verandering

90
Q

hypocriet

A

schijnheilige persoon
of
schijnheilig

91
Q

ironie

A

milde, fijnzinnige vorm van spot, met sympathie voor wie of wat je bespot

92
Q

rectificatie

A

het via de media rechtzetten van onjuist gegeven informatie

93
Q

denigrerend

A

kleinerend, minachtend

94
Q

obsessie

A

idee waarvan iemand bezeten is

95
Q

constructief

A

opbouwend

96
Q

averechts

A

tegenovergesteld van wat de bedoeling was

97
Q

incompetent

A

onbekwaam, niet geschikt zijn voor een bepaalde taak

98
Q

accommodatie

A

de ruimte en de daarbij behorende gemakken

99
Q

impasse

A

een vastgelopen situatie die moeilijk of niet op te lossen is

100
Q

component

A

onderdeel

101
Q

fixeren

A

zich star richten op, vasthechten

102
Q

sceptisch

A

kritisch, twijfelend of iets waar of goed is

103
Q

generen

A

schamen

104
Q

beeldspraak

A

woorden vergelijkend, figuurlijk gebruiken

105
Q

tarten

A

uitdagen

106
Q

censureren

A

het (af)keuren van publicaties van geschriften en/of werken

107
Q

consensus

A

de overeenstemming

108
Q

multinational

A

een groot bedrijf dat vestigingen heeft in meerdere landen

109
Q

connectie

A

de relatie
of
de verbinding

110
Q

comprimeren

A

samenpersen

111
Q

brainstormen

A

spontaan met ideeën of suggesties komen over een bepaald onderwerp

112
Q

assertief

A

mondig, voor jezelf kunnen opkomen

113
Q

malafide

A

onbetrouwbaar, met slechte bedoelingen

114
Q

intimideren

A

iemand bang maken, bedreigen

115
Q

relativeren

A

ergens de betrekkelijkheid van zien of laten zien

116
Q

acuut

A

dringend, direct noodzakelijk
of
plotseling

117
Q

opponent

A

de tegenstander

118
Q

expertise

A

de deskundigheid

119
Q

indiscreet

A

onbescheiden, brutaal

120
Q

duurzaam

A

lang houdbaar

121
Q

mythologie

A

de oude, eerste verhalen van een volk

122
Q

declareren

A

een vergoeding indienen voor onkosten die je gemaakt hebt
of
iets aangeven bij de douane

123
Q

complementair

A

(elkaar) aanvullend

124
Q

bonafide

A

betrouwbaar

125
Q

preciseren

A

nader omschrijven, toelichten

126
Q

uitbesteden

A

werk door iemand anders laten doen

127
Q

participeren

A

deelnemen aan, meedoen met

128
Q

homogeen

A

allemaal van dezelfde soort

129
Q

extravert

A

open, makkelijk je gevoelens tonen

130
Q

personificatie

A

voorstelling van iets als persoon

131
Q

moreel

A

het zelfvertrouwen, de innerlijke kracht
of
volgens het geweten

132
Q

deprimerend

A

teleurstellend, iets wat je droevig maakt

133
Q

fictief

A

verzonnen, niet echt

134
Q

eufemisme

A

verzachtende omschrijving van iets onaangenaams

135
Q

generaliseren

A

slechts één aspect van een zaak behandelen en denken dat je daarmee de gehele zaak bespreekt

136
Q

metafoor

A

uitdrukking waarbij je duidelijk maakt wat je bedoelt door iets te noemen wat erop lijkt

137
Q

heterogeen

A

samengesteld uit verschillende soorten

138
Q

clientèle

A

klantenkring

139
Q

relatief

A

betrekkelijk, hangt er van af waarmee het vergeleken wordt

140
Q

potentieel

A

de mogelijkheid hebbend om iets (nader te noemen) te worden

141
Q

chronisch

A

langdurig, blijvend

142
Q

modaal

A

de doorsnee van, wat het meest voorkomt

143
Q

ecologisch

A

wat te maken heeft met onze natuurlijke leefomgeving

144
Q

intentie

A

de bedoeling, het voornemen

145
Q

revisie

A

nakijken en als het nodig is repareren of aanpassen

145
Q

rivaliteit

A

de concurrentiedrang tussen twee personen of groepen

145
Q

volmacht

A

de afspraak waarbij je een ander opdracht geeft iets in jouw naam te regelen, de machtiging

146
Q

verloochenen

A

beweren dat je niets met iemand of iets te maken hebt, terwijl dat wel zo is

147
Q

represaille

A

de vergeldingsmaatregel, de straf

148
Q

anno

A

in het jaar

149
Q

zwartwerken

A

werk verrichten zonder over de inkomsten ervan de verplichte belasting te betalen

150
Q

wisselwerking

A

het proces van actie en reactie

151
Q

collectief

A

met z’n allen, gezamenlijk

152
Q

decennium

A

periode van tien jaar

153
Q

pareren

A

afwenden, afslaan

154
Q

creëren

A

iets maken, scheppen