woordenschat 13v2 - kopie Flashcards

1
Q

aan de hand van

A

met behulp van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aankondiging

A

bekendmaking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

antisociale

A

met anderen geen rekening houdend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beweren

A

zeggen dat het zo is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bijzondere

A

opmerkelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

conclusie

A

eindoordeel; uitkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

drastisch

A

ingrijpend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

eronder lijden

A

er nadeel van hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

frequente

A

veelvuldige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gabbers

A

vrienden (ze spelen en zwemmen samen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gangbaar

A

gebruikelijk; gewoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

globaal

A

ongeveer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het stokje doorgeven

A

het aan een ander overdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

impact

A

invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

in trek zijn

A

populair zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

is ontstaan

A

is begonnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

morele kwesties

A

vraagstukken over goed en kwaad (of iets goed of slecht is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

noteren

A

opschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

omschrijving

A

de woorden waarmee je iets omschrijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

paragraaf

A

onderdeel van een tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

sociale contacten

A

contacten met andere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

steekwoorden

A

kernwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

stennis maken

A

ruzie maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

stimuleren

A

aanmoedigen; prikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

tegengesteld

A

precies andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

tieners

A

jongeren (tussen de tien en twintig jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

trend

A

mode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

voorbeeld

A

iets wat een uitleg duidelijker maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

voornamelijk

A

vooral

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

vriendschap

A

kameraadschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

aanduiden

A

duidelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

actualiteit

A

alles wat op dit moment belangrijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

artikel

A

verslag; verhaal; tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

baseren op

A

uitgaan van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

beschikken over

A

het hebben; bezit

36
Q

beseffen

A

begrijpen

37
Q

citeren

A

letterlijk aanhalen

38
Q

conservator

A

beheerder; toezichthouder of bewaarder in musea/ bibliotheken

39
Q

dictator

A

alleenheerser

40
Q

effectief

A

doeltreffend

41
Q

gevorderd

A

die al veel kan

42
Q

in het algemeen

A

meestal

43
Q

instructies

A

aanwijzingen

44
Q

journalist

A

verslaggever

45
Q

komt de aap uit de mouw

A

nu wordt pas duidelijk hoe het zat

46
Q

kritisch

A

niet zomaar alles aannemend

47
Q

manipuleren

A

bespelen; stiekem veranderen

48
Q

merendeel

A

de meeste

49
Q

met name

A

vooral

50
Q

misleidend

A

bedrieglijk

51
Q

noodzakelijk

A

nodig

52
Q

objectief

A

onbevooroordeeld; onpartijdig

53
Q

reflex

A

zonder erbij na te denken; onwillekeurige reactie

54
Q

restaureren

A

opknappen

55
Q

situatie

A

toestand

56
Q

talloze

A

heel veel (meer dan je kunt tellen)

57
Q

toevoegen

A

erbij doen

58
Q

uitleggen

A

verduidelijken

59
Q

wat er speelt

A

wat er aan de hand was

60
Q

accepteren

A

aanvaarden; goed vinden

61
Q

beïnvloeden

A

invloed hebben op

62
Q

constant

A

steeds

63
Q

constateren

A

vaststellen

64
Q

creëren

A

maken

65
Q

definitief

A

helemaal klaar; af

66
Q

erop inspelen

A

er gebruik van maken

67
Q

functie

A

doel

68
Q

gebrek aan

A

tekort aan

69
Q

gelijktijdig

A

tegelijk

70
Q

imago

A

het beeld dat mensen ergens van hebben

71
Q

inschatten

A

vooraf proberen te bedenken

72
Q

is gericht op

A

is bedoeld voor

73
Q

krijgen te verwerken

A

te zien en te horen krijgen

74
Q

logo

A

afbeelding waaraan je een merk of een bedrijf herkent

75
Q

promoten

A

reclame maken voor iets

76
Q

reageren

A

(iets) doen als reactie op

77
Q

recent

A

kortgeleden

78
Q

remmend werken

A

tegenwerken

79
Q

sponsoring

A

geld geven om een (goed) doel te steunen

80
Q

suggereren

A

voorzichtig een voorstel doen

81
Q

verleiden

A

overhalen

82
Q

verwijderen

A

schrappen; weghalen

83
Q

willekeurig

A

zonder goede reden; zomaar

84
Q

gadget

A

een handig; maar vaak overbodig apparaatje

85
Q

praktisch

A

handig

86
Q

talloos

A

ontelbaar; legio

87
Q

reclame maken

A

informatie geven met het doel om het koopgedrag te beïnvloeden