woordenschat Flashcards
het verband
le bandage
de pil
le comprimé
het lichaam
le corps
de dokter
le docteur
de verpleger
ll’infirmier
de verpleegster
l’infirmière
het geneesmiddel
le médicament
de pijnstiller
l’antidouleur (m)
de maaltijd
le repas
de zalf
la pommade
pijn hebben aan + lichaamsdeel
avoir mal à + partie du corps
bewegen
bouger
onderzoeken
examiner
opheffen
lever
zich kweten aan + lichaamsdeel
se blesser à + partie du corps
breken + lichaamsdeel
se casser + partie du corps
zich snijden
se couper
hoesten
tousser
plooien
plier
daarnaast, behalve dat
à part ça
in topvorm zijn
être en pleine forme
verkouden zijn
être enrhumé(e)
zwak zijn
être faible
moe zijn
être fatigué(e)
het hart
le coeur
de vinger
le doigt
de rug
le dos
de neus
le nez
het oog
l’oeil
de ogen
les yeux