Woordenlijst: thema 4 Flashcards

1
Q

Consumeren,

Ik consumeer

A

Gebruiken, opeten, uitdrinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De overconsumptie

A

Overdreven veel produceren of gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Consuminderen

A

Minder goederen of levensmiddelen verbruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De consument

A

De verbruiker van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De munteenheid

A

De munt die in een bepaald land wordt gebruikr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De wisselkoers

A

Als je jouw geld wisselt in een land met een andere munteenheid, dan kan je geld meer of minder waard zijn. De waarde van het geld wisselt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Produceren, ik produceer

A

Iets maken of kweken dat door mensen wordt gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De producent

A

De persoon die het product maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De ruilhandel

A

Iets geven om iets anders in de plaats te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De welvaart

A

De mate waarin de inwoners van een land voldoende geld hebben om een goed leven te leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De interest of de rente

A

het bedrag dat je bank aanrekent als je van hen leent, of jou geeft als je bij hen spaarrt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het loon

A

Wat je krijgt voor je werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De inkomsten

A

Wat je aan iets verdient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sparen,

Ik spaar

A

Wat je overhoudt door niet uit te geven of te verbruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Spenderen,

Ik spendeer

A

Uitgeven, betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Contant geld of cash

A

Geld in munten of briefjes (biljetten)

17
Q

Virtueel

A

Wat niet echt is, wat je niet kan vastpakken

18
Q

Cryptomunten

A

Digitaal geld, zonder munten of biljetten, bijvoorbeeld Bitcoins

19
Q

De grondstof

A

Stof waaruit een product wordt gemaakt

20
Q

Het transport

A

Alles wat te maken heeft met het vervoer van mensen en producten

21
Q

Phising

A

Boeven vissen je wachtwoord of geheime code uit. Zijn doen daarna aankopen met jouw gegevens of halen geld van je rekening af met je pincode.

22
Q

Upcycling

A

Een nieuw product maken met materialen en/of spullen die je niet meer gebruikt

23
Q

Recycling

A

Het opnieuw gebruiken van afvalstoffen