Woordenlijst: thema 4 Flashcards
Consumeren,
Ik consumeer
Gebruiken, opeten, uitdrinken
De overconsumptie
Overdreven veel produceren of gebruiken
Consuminderen
Minder goederen of levensmiddelen verbruiken
De consument
De verbruiker van een product
De munteenheid
De munt die in een bepaald land wordt gebruikr
De wisselkoers
Als je jouw geld wisselt in een land met een andere munteenheid, dan kan je geld meer of minder waard zijn. De waarde van het geld wisselt.
Produceren, ik produceer
Iets maken of kweken dat door mensen wordt gebruikt
De producent
De persoon die het product maakt
De ruilhandel
Iets geven om iets anders in de plaats te krijgen
De welvaart
De mate waarin de inwoners van een land voldoende geld hebben om een goed leven te leiden
De interest of de rente
het bedrag dat je bank aanrekent als je van hen leent, of jou geeft als je bij hen spaarrt
Het loon
Wat je krijgt voor je werk
De inkomsten
Wat je aan iets verdient
Sparen,
Ik spaar
Wat je overhoudt door niet uit te geven of te verbruiken
Spenderen,
Ik spendeer
Uitgeven, betalen
Contant geld of cash
Geld in munten of briefjes (biljetten)
Virtueel
Wat niet echt is, wat je niet kan vastpakken
Cryptomunten
Digitaal geld, zonder munten of biljetten, bijvoorbeeld Bitcoins
De grondstof
Stof waaruit een product wordt gemaakt
Het transport
Alles wat te maken heeft met het vervoer van mensen en producten
Phising
Boeven vissen je wachtwoord of geheime code uit. Zijn doen daarna aankopen met jouw gegevens of halen geld van je rekening af met je pincode.
Upcycling
Een nieuw product maken met materialen en/of spullen die je niet meer gebruikt
Recycling
Het opnieuw gebruiken van afvalstoffen