woordenlijst Flashcards
Historisch Bewustzijn
Hannibal (politiek)
Een carthaagse generaal die in de 2de punische oorlog Latium binnen viel vanuit de alpen.
stadstaat (politiek)
verschillende steden en het achterland daarvan
Romeinse koningstijd (politiek)
De periode van 753 v.C. tot 509 v.C. die werd gezien als het koningkrijk. In deze periode heerste een iemand (koning) als dictator.
slaven (sociaal)
Mensen die moesten werken voor een patronus hun hele leven lang.
Scipio Africanus (politiek)
De Romeinse generaal die door een slimme hinderlaag (het aanvallen van Carthago) won van Hannibal in de 2de punische oorlog.
patriciërs (sociaal)
De rijke familia
wetegevende macht (politiek)
De macht die beslist over de wetten (De volksvergadering)
Romeins burgerrecht (sociaal)
Een stadstaat kon deze toegewezen gekregen hebben, dan had deze stad meer rechten en moest deze geen soldaten leveren.
opperbevelhebber (politiek
De koning was opperbevelhebber, hij besloot over oorlog/vrede en de wetten.
Etrusken (sociaal)
Een bevolkingsgroep in het noorden van Latium die een grote invloed hadden op het romeinse rijk.
plebejers (sociaal)
het gewone volk
graanschuur van het Middellandse zeegebied (economisch)
Sicilië
imperialisme (politiek)
honger naar meer macht en eer
cliens (sociaal)
Mensen die klusjes kwamen vragen aan de patronus die in ruil dan eten of iets kostbaars gaf.
Latium (politiek)
Het gebied rond Rome. (het romeinse rijk)
Italiaanse Schiereiland (economisch)
Het stuk land dat wij nu Italië noemen.
herstelbetalingen (economisch)
Een bedrag dat de verliezende kant van een oorlog moet betalen aan de winnende kant als schade vergoeding.
patronus (politiek)
Een rijke man (magistraat) die armere mensen hielp in ruil voor vertrouwen en hun stem als politieker
monopolie (economisch)
Letterlijk ‘1 markt’. Waar een product maar beschiktbaar is op 1 plek/door 1 aanbieder.
rijk (politiek)
een staat die voorkomt uit ander verslagen stadstaten
res publica (politiek)
latijnse naam voor een rebubliek. Letterlijk ‘de zaak van het volk’.
volksvergadering (politiek)
De vergadering waar alle mannelijke burgers van Rome naartoe mochten komen om mee te beslissen over: wetten, oorlog/vrede. Maar in de praktijk had de volksvergadering bijna geen macht.
pontifex maximus (politiek)
Was de opperpriester in de romeinse republiek.
patriarchale samenleving (sociaal)
een samenleving waar mannen meer rechten hadden als vrouwen
vetorecht (politiek)
Hiermee konden consul’s elkaar beslissingen blokeren.
veeteelt (economisch)
het fokken van dieren om zelf te overleven
solidariteit (sociaal)
het idee van saamhorigheid, betrokkenheid bij de strijd of het lijden van anderen
senaat (politiek)
een raadgevende vergadering die raad gaf aan de magistraten.
gladiatoren (sociaal)
Mensen die vechten in een arena tot de dood.
akkerbouw (economisch)
het planten van planten om zelf te overleven
Puniërs (sociaal)
Ander woord voor de Carthagen. Deze leefden in Carthago in het noorden van Afrika.
ongelijkheid (sociaal)
dat niet iedereen als even belangrijk wordt gezien in de samenleving. En hierdoor minder rechten kreeg.
cursus honorum (politiek)
Het vast carrièrepad om een consul te worden.
pater familias (sociaal)
het hoofd van de familie, de vader
uitvoerende macht (politiek)
Zij beslissen of er oorlog of vrede is, dit komt meestal op voorstelling van de volksvergadering/senaat (magistraten)
Romeinse republiek (politiek)
In Rome werd dit opgedeelt in 3 groepen: de volksvergadering (mannelijke burgers), de senaat (vooral patriciërs) en de magistraten (verkozen machthebbers) die elk hun eigen rol hadden.
opperpriester (cultureel)
De koning was opperpriester, hij stond aan het hoofd van de kerk
dictator (politiek)
een alleenheerser
proconsul (politiek)
een consul met pension, werd meestal gouverneur van een provincia
Latijnse steden (economisch)
Een stad in Latium. Deze werd gebouwd door de Romeinen.
prestige (politiek)
gezag, aanzien en succes
familia (sociaal)
een Romeinse familie
standenmaatschappij (sociaal)
Mensen hebben meer rechten dan andere als deze hoger in de standenmaatschappij zaten. Bij de romeinen: patriciërs(vrij, hoogst), plebejers(vrij, 2de hoogst), vreemdelingen(vrij) tot slot de slaven(onvrij, onderaan de trap)
Romeinse magistraten (politiek)
verkozen machthebbers die de beslissing van de wetgevende macht uitvoerden. De functie werd bepaalt door de rang in de cursus honorum.
gens (sociaal)
een groep van verschillende familia die allemaal dezelfde voorouder had.
sedentair (sociaal)
het blijven op 1 plek
rechterlijke macht (politiek)
het rechtspreken en beslissen over schuldig en onschuldig. Deze macht lag bij de magistraten (preators).
migranten (sociaal)
een groep die zich verplaatst van een ene plaats naar een andere plek
Punische oorlogen (politiek)
De 3 oorlogen tussen Carthago en Rome.
provincia (politiek)
een gedeelte van een rijk dat een eigen naam kreeg toegewezen
opperrechter (politiek)
De koning was opperrechter, hij had altijd het laatste woord bij rechtzaken.