Woordenlijst Flashcards

1
Q

Anaideia

A

Schaamteloosheid. Deugd bij Diogenes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Antieke filosofie

A

Verzamelnaam voor de filosofie van de voorsocratici tot en met de vroege middeleeuwen (600 v.Chr - ca 600 n.Chr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Antropomorf

A

Op mensen lijkend (zoals de goden gekenmerkt kunnen worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Apatheia

A

Zonder passie, gelatenheid. Vrij zijn van de passies, het niet meer lijden. Centraal doel van Stoïcische ethiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Apocalyps

A

Onthulling, ontdekking, openbaring die van buiten komt. Naam van laatste boek nieuwe testament.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Artes liberales

A

Vrij kunsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ascese

A

Oefening, training, levenswijze; tegenwoordig: tucht, onthouding. Term bij Antisthenes, belangrijk om autarkisch leven te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ataraxia

A

Onverstoorbaarheid, gemoedsrust, een belangrijk praktisch doel van het Epicurisme als ook het Stoïcisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Atomistisch materialisme

A

Ontologie van Epicurus. De grondstructuur van de natuur is stoffelijk (materieel), niet ondeelbaar (atoom) en niet van zichzelf intelligent (zoals bij het idealistische materialisme van de Stoa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Autarkie

A

Zelfvoorzienigheid, zelfgenoegzaamheid, het in staat zijn zichzelf te besturen. Is een politieke term slaand op de polis. Maar bij het cynisme wordt het een persoonlijk doel: genoeg aan jezelf als mens (individu) hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Chaos

A

Ongeordende massa. Tegenover kosmos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Christelijke deugden

A

Geloof, hoop en liefde (Latijn: fides, spes, caritas). Aanvulling op de vier antieke – kardinale – deugden. Tezamen de zeven deugden (en ondeugden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Christendom

A

Op de Bijbel gebaseerde godsdienst die gelooft in dood en opstanding van Jezus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cynisme

A

Filosofische leer met sceptische kenleer, en waarbij de menselijke beschaving en morele strevingen gezien worden als onecht. Focus op ascese en individuele autarkie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cynisch

A

Horend tot de leer van Antisthenes. Later ook: schaamteloos, ongevoelig, niet gelovend in het goede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cynogamie

A

‘Hondenhuwelijk’ (zoals van Hipparchia en Crates) waarbij seksuele vrijheid en cynische levensstijl centraal staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Deductie

A

Vanuit een algemeen begrip of theorie uitspraken doen over afzonderlijke of bijzondere feitelijke gevallen; tegenover inductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Democratie

A

Door het volk voltrokken bestuur; van dèmos en kratos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Deugd (arēte)

A

De voortreffelijkheid van een persoon in zowel handeling als houding. Zie ook deugdethiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Deugdethiek

A

Klassieke opvatting in de ethiek (inclusief Romeins en christelijk denken) waarin goed handelen gebaseerd is op de ontwikkeling van kardinale voortreffelijkheden, te weten moed/schaamte, verstandigheid, beheersing en rechtvaardigheid en later ook geloof, hoop en liefde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Demiurg

A

De goddelijke kunstenaar die de kosmos gevormd heeft en daarmee de dingen in de wereld (komt uit dialoog Timaeus van Plato). Idee van grote invloed op Plotinus en vooral christelijk filosofieDe goddelijke kunstenaar die de kosmos gevormd heeft en daarmee de dingen in de wereld (komt uit dialoog Timaeus van Plato). Idee van grote invloed op Plotinus en vooral christelijk filosofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Diaspora

A

Letterlijk ‘verstrooiing’. In het bijzonder de grootschalige verspreiding van de Joden over verschillende delen van de wereld als gevolg van hun onderdrukking en vervolging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Dialectiek

A

Poging tot kennen door verbanden te leggen en verschillende opvattingen te doordenken aan de hand van ervaringen en omgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Didactiek

A

Onderwijzen, een ander iets leren en te laten begrijpen (waarover Socrates en Aristoteles sceptisch zijn als het gaat om de ethiek en waarmee Plato het niet eens is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Dubbele filosofische erfenis van Socrates

A

zowel scepticisme (Antisthenes) als idealisme (bv. Plato)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Dubbele functie van denken bij Plato

A

Inductief: taal verwijst naar ervaringen door er een beschrijving, inventarisatie van te geven.

Deductief: taal leidt tot een theorie van die ervaringen die ingezet wordt (bv. via een definitie of voorschrift).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Emanatieleer

A

Zijnsleer (ontologie) van Plotinus, waarbij alles ontstaan is uit het Ene, als oergrond weer voor andere niveau’s in de werkelijkheid, met name: de geest, de wereldziel, en de materie. Doel van de mens is transcenderen richting het Ene.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Empirisme

A

De opvatting dat vanuit (zintuiglijk) ervaren een fundamenteler soort kennen volgt, dan (logisch en kritisch) denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Entelechie

A

Doelgericht verlangen, volwassenwording richting het goede (term van Aristoteles)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Epicurisme

A

Praktische filosofie (ethiek) waarbij het doel is om via een juiste perceptie van de wereld een minimum van lijden te bewerkstelligen en daarbij onbewogen te worden (ataraxia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Epistemologie

A

Kenleer, de leer van kennis. Wat is kennen, hoe komt het tot stand, in hoeverre is kennis mogelijk?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Ethiek

A

Leer van de essentie van goed menselijk handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Eudaimonia

A

Letterlijk: een goede (eu), geest/stemming (daimoon) hebben, het gevolg van bestendige deugdzaamheid, een voortreffelijk karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Filosofie

A

Wijsbegeerte, het verlangen naar wijsheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Giftkarakter van kennis

A

Kenleer van Augustinus waarbij geloof centrale rol speelt. Menselijk kennisproces volstaat niet om de waarheid te begrijpen. De menselijk inspanning schiet fundamenteel tekort in het kunnen en willen kennen, en zeker in het kennen van dat heel wezenlijke, namelijk van de gave van het kennen. Het ongekende of oneindige, God, is slechts te ervaren als een geschenk, als iets waar we zelf niet de oorzaak van zijn en dat we niet zelf kunnen verzinnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Gnoti seauton

A

Ken uzelf; afgeleid van gnosis (kennen), en seauton (jezelf). Dit motto stond op de poort van de tempel van Delfi waar de pythia verbleef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hedonisme

A

Het ervaren van genot is het hoogste doel in het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hermeneutiek

A

Interpretatieleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hybris

A

Overmoed, brutale daad, misdaad, schande. De emotie waarvoor in de oude tijd steevast gewaarschuwd wordt, bv. in de mythe van Prometheus of Icarus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Idealisme

A

Geestelijk idealisme: de essentie van de werkelijkheid is haar denkbare vorm (idealisme) en die heeft een geestelijke essentie.

Materieel idealisme: de essentie van de werkelijkheid is haar denkbare vorm en heeft een materiële essentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Idee (Eidos)

A

Een ‘grondvorm’, een geestelijke realiteit of zijnsstructuur ‘achter’ of ‘voorbij’ de dingen die we ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Idee van het Goede

A

Datgene dat de dingen betekenis geeft en degene die kan kennen daartoe in staat stelt. Bij Plotinus het Ene: iets dat niet gedacht maar alleen ervaren kan worden doordat het Ene niet een veelheid kan zijn (zoals een idee dat wel is volgens Plotinus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Immanent

A

In zichzelf besloten, niet bovenzinnelijk, binnen de ervaring; tegenover transcendent

43
Q

Inductie

A

Vanuit ervaringen algemene uitspraken doen over de werkelijkheid. Vergelijk deductie

44
Q

Ironie. (eirôneia)

A

Geveinsde onwetendheid om je medesprekers te verleiden verder te denken. Was Socrates een meester in.

45
Q

Kardinale deugden

A

Van cardo: scharnier, draaipunt. De vier belangrijkste deugden in de oudheid: rechtvaardigheid, verstandigheid, moed/schaamte, beheersing. Zie ook deugdethiek en mythe van ziel

46
Q

Katholieke kerk

A

Algemene christelijke kerk. Het deel dat onder de rechtsmacht van de paus staat wordt rooms-katholiek

47
Q

Kenprobleem (algemeen)

A

Het verschil tussen ervaren (van bijzonderheden) en denken (van algemeenheden)

48
Q

Kenprobleem (volgens Aristoteles)

A

Het principiële verschil tussen denken en ervaren, omdat zij onherleidbaar tot elkaar zijn

49
Q

Kerkvaders (patres)

A

Theologen/filosofen uit ca. de eerste 5 eeuwen n.Chr. die samen de patristiek/patrologie vormen; aanvankelijk schreven zij in het Grieks, maar later steeds meer in het Latijn

50
Q

Klooster

A

Afgesloten plaats waarin een gemeenschap zich uit de wereld terugtrekt om godsdienstig te leven op basis van een regel (afgeleid van claustrum: afgesloten plaats)

51
Q

Kosmopoliet

A

Wereldburger, iemand voor wie de kosmos de polis is, dus die overal thuis is, d.w.z. geen blijk geeft van bekrompenheid, vooroordelen, status of positie en voor wie de mensen gelijk zijn

52
Q

Kosmos

A

De geordende werkelijkheid (van kosmeoo: ordenen). Tegenover chaos

53
Q

Logistikon

A

Het berekenende deel van de ziel (de menner in de zielmythe van Plato). Doel van handelen: verstandigheid

54
Q

Logos

A

De intelligentie in de natuur. Maar ook: menselijke intelligentie: het talent om te denken, te spreken, te schrijven. Afgeleid van legoo: verwoorden, weten

55
Q

Maieutiek

A

Verlossend, geestelijke bewustwording. Socrates’ aanduiding voor de inspanning een nieuw inzicht tevoorschijn laten komen in iemand. Afgeleid van maieutikè technè: verloskunde. Socrates’ moeder was kraamvrouw

56
Q

Mania

A

Hartstocht, waanzin, buiten zichzelf zijn, gezien door de Grieken als een hogere vorm van kennen

57
Q

Monarch

A

Alleenheerser, vorst. Gebruikt om zowel Alexander de Grote als Diogenes van Sinope te duiden

58
Q

Neoplatonisme in de kunst

A

Mimesis is niet het doel van kunst, maar juist het overtreffen van de zichtbare werkelijkheid om haar achterliggende idee zo dicht mogelijk te benaderen

59
Q

Neoplatonisme in de Renaissance (15e, 16e eeuw)

A

De perfectie van de zichtbare dingen is afgeleid van abstracte verhoudingen die je wiskundig kunt uitdrukken

60
Q

Mimèsis

A

Nabootsing of afbeelding van de zichtbare werkelijkheid. Volgens Plato datgene waar kunstenaars mee bezig zijn. Zie ook neoplatonisme

61
Q

Misjna

A

De mondelinge verklaringen van de schriftelijke Tora.

62
Q

Mystiek

A

Duidt op het onkenbare, geheimvolle. Bijvoorbeeld bij Plotinus wat het Ene is (en dus alleen te ervaren en niet te denken)

63
Q

Mythe

A

Gesproken woord, gefantaseerd verhaal waarin bepaalde inzichten en levenswijsheden verkondigd worden

64
Q

Mythologie

A

Uitgeschreven en samenhangende verhalen (mythen), waarin de ontwikkelingen en gestalten in die verhalen een logischer en begrijpelijker karakter krijgen. Drie functies van de mythologie: 1. Verklaren, 2. Richtsnoer voor het juiste handelen, 3. Betekenis geven aan de complexiteit van het leven

65
Q

Natuurfilosofie

A

Filosofie met als doel het begrijpen van de natuur en de werkelijkheid op basis van redeneringen

66
Q

Nominalisme

A

Opvatting die algemene begrippen opvat als louter namen waar geen (objectieve) werkelijkheid aan beantwoordt, omdat alleen de werkelijkheid alleen uit afzonderlijke, bijzondere dingen bestaat. Zie ook: universalia

67
Q

Ontologie

A

Zijnsleer, leer van het zijn (werkelijkheid)

68
Q

'’Panta rhei, ouden menei’’

A

Alles vloeit, niets blijft (toegeschreven aan Heraclitus)

69
Q

Perceptie

A

Resultaat van de waarneming, beoordelen van de sensaties die zelf zijn opgedaan, doordenken van de zintuiglijke waarneming

70
Q

Polis (meervoud poleis)

A

Burcht, stad, stadstaat

71
Q

Praktische filosofie

A

Filosofie die gaat over het (doel van) menselijk handelen. Zie ook ethiek

72
Q

Pronoia

A

Vooruitzien, voorzienigheid: stoïcische opvatting van kennen met als doel de logische gang der natuurlijke zaken inzien om zo een onbewogen karakter te krijgen

73
Q

Protestantse kerk

A

Christelijke kerk ontstaan in de 16e eeuw tijdens de reformatie als correctie op de (rooms-)katholieke kerk en die een gedeelte van die traditie afwijst

74
Q

Pythia

A

Waarzegster, priesteres, ook wel sibille of sybille genoemd (N.B. geen: orakel, want dat is haar uitspraak, haar bepaling)

75
Q

Rationalisme

A

De opvatting dat vanuit (logisch en kritisch) denken een fundamenteler soort kennen volgt, dan zintuiglijk ervaren

76
Q

reform

A

Het veranderingsproces in de christelijke cultuur waarin de mens meer centraal komt te staan, en wat in een ander manier van denken resulteert en in een religieuze hervorming

77
Q
  1. Reformatie
A

Religieuze hervormingsbeweging uit de zestiende eeuw; met hoofdletter: de religieuze geloofswending, met kleine letter: de historische periode; vgl. reform

78
Q

Religie

A

Godsdienst, heiligheid. De afleiding is onzeker, maar kan onder andere te maken hebben met religo (verbinden), relego (herlezen), of religo (opnieuw uitverkiezen)

79
Q

Renaissance

A

Letterlijk wedergeboorte; specifiek: de herleving in de vijftiende en zestiende eeuw van de Griekse antieke kunst; later aanduiding voor het laatste deel van de middeleeuwen

80
Q

Scepsis

A

Oorspronkelijke Griekse betekenis: aanschouwing, onderzoek

81
Q

Scepticisme

A

De kenleer die stelt dat er is geen grondstructuur van de werkelijkheid bestaat en dat als die zou bestaan de mens die niet zou kennen noch zou kunnen overdragen aan zijn medemens

82
Q

Scepticus

A

Radicale criticus, iemand die gericht is op de onvolledigheid van het menselijk kennen

83
Q

Sofia

A

Wijsheid

84
Q

Sofist

A

In Athene: levenspraktische wijsheidsleraar met eenzijdige belangstelling voor welsprekendheid; ook: listig iemand, kletsmajoor. Na Socrates’ optreden met de Atheense sofisten (bijvoorbeeld Protagoras) maken we onderscheid tussen sofisten en filosofen

85
Q

Stadia kenleer Plato:

A

Vermoeden (schaduwen), geloven (beelden en begrippen), denken (theorieën), kennen (inzicht, wijsheid)

86
Q

Stoa

A

Bouwkundig: zuilengang. Specifiek: filosofenschool gesticht door Zeno van Citium en welke denkbeelden sindsdien belangrijk gebleven zijn

87
Q

Stoïcisme

A

Een filosofische stroming komend vanuit het cynisme, ontwikkeld door Zeno van Citium. Centraal staat kosmopolitisme, waarbij onbewogenheid het doel is, door de logische gang der natuurlijke dingen in te zien (pronoia)

88
Q

Spiltijd

A

Een revolutie (in het denken) rond 1000 v.Chr. die raakt aan alle levensbeschouwelijke en religieuze tradities, niet alleen die in Griekenland, maar ook in Perzië, India en China

89
Q

Subjectfilosofie

A

Filosofie waarbij de keuzevrijheid en zeggenschap over de menselijk wil centraal staat.

90
Q

Subjectivering

A

In toenemende mate het denkende en willende individu zien als beginpunt

91
Q

Symposion

A

Feestmaal, groep feestgangers, feestplaats

92
Q

Talmoed

A

Bestudering van en commentaar op de mishnah. Zie ook Tora

93
Q

Techniek

A

(Kunstvaardigheid, methode.) Een handelswijze waarbij de inhoud van de kennis (vrijwel) steeds hetzelfde is. Volgens Socrates is ethiek dus geen techniek want de inhoud van de kennis verandert steeds

94
Q

Teleologie

A

Doelgericht, gericht op een (oneindig) ver doel, niet te verwarren met theologisch

95
Q

Tenach

A

De Hebreeuwse Bijbel, zie ook Torah (eerste vijf boeken van de Tenach).

96
Q

Theogonie

A

Letterlijk: geboorte van de goden. Titel van werk van Hesiodus die een genealogische ordening van goden maakte rond 800 v.Chr.

97
Q

Theologie

A

‘Geloof op zoek naar inzicht’, filosofie die probeert het geloof redelijk te beredeneren

98
Q

Tora/Thora/Torah

A

Hoofdtekst van het jodendom bestaande uit de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel (Tenach) die ook de eerste boeken in het Oude Testament zijn.

99
Q

Transcendent

A

Overstijgend, uitgaan vanuit en boven de ervaring of het kennen, boven of buiten de wereld gaan; tegenover immanent

100
Q

Universaliastrijd

A

De vraag naar de betekenis van menselijke algemene begrippen en concepten (universalia). Hebben die echt een connectie met het Goddelijke en hoe dan? Zie ook nominalisme.

101
Q

Voorsocratici. (Of: presocratici)

A

Filosofen die vóór Socrates leefden (dus vóór 400 v.Chr.), onder andere de natuurfilosofen en de sofisten (sommigen stierven overigens pas na Socrates)

102
Q

Voortreffelijkheid

A

Meer letterlijke en juistere vertaling van het Griekse arete (‘deugd’). Zie ook kardinale deugden

103
Q

Vrije kunsten

A

Artes liberales (Latijn) of heptateuchon (Grieks). De zeven hoofdvakken (‘kunsten’) in de middeleeuwse klooster- en kathedraalscholen, begrepen als vaardigheden die de mens vrij maken.

104
Q
A