Woorden Leren Hoofdstuk 1 Nl-Eng Flashcards
1
Q
Grijs worden
A
To go grew/gray
2
Q
Oud worden
A
To grow old
3
Q
Knorrig
A
Grumpy
4
Q
Er onverzorgt uit zien
A
To look scruffy
5
Q
Kaal worden
A
To lose your hair
6
Q
Klein en tenger
A
Petite
7
Q
Bejaarde;gepensioneerde
A
Senior citizen;pensioner
8
Q
Netjes gekleed
A
Smartly-dressed
9
Q
Gezet
A
Stocky
10
Q
Bejaarde
A
Elderly
11
Q
Betoverend mooi
A
Glamorous
12
Q
Er netjes uitzien
A
To look smart
13
Q
Geïnteresseerd zijn in
A
To be into
14
Q
Jeugdig
A
Youthful
15
Q
Modieus
A
Fashionable
16
Q
Pony
A
Bangs;fringe
17
Q
Vol zitten
A
To be full (up)
18
Q
Flauw
A
Bland
19
Q
Kool
A
Cabbage
20
Q
Verorberen,verslinden
A
To devour
21
Q
Wagelijk
A
Disgusting
22
Q
Een tafel vrij hebben
A
To have a table
23
Q
Servert
A
Napkin
24
Q
Van het huis (gratis)
A
On the house