Woorden Leanbox 1 Flashcards
1
Q
Aber
A
Maar
2
Q
Auch
A
Ook
3
Q
Das Bundesland
A
De deelstaat
4
Q
Es gibt
A
Er is
Er zijn
5
Q
Die Hauptstad
A
De hoofdstad
6
Q
Immer
A
Altijd
7
Q
Nett
A
Aardig
8
Q
Oft
A
Vaak
9
Q
Vielleicht
A
Misschien
10
Q
Wichtig
A
Belangrijk
11
Q
Bis
A
Tot
12
Q
Ein bisschen
A
Een beetje
13
Q
Ohne
A
Zonder
14
Q
Schon
A
Al
15
Q
Seit
A
Sinds
16
Q
Üben
A
Oefenen
17
Q
Der Vorname
A
De voornaam
18
Q
Weil
A
Omdat
19
Q
Zuerst
A
Eerst
20
Q
De broer
A
Der bruder
21
Q
Het gezin
A
Die Familie
22
Q
Het kleinkind
A
Der Enkel
23
Q
De grootouders
A
Die Großeltern
24
Q
De moeder
A
Die Mutter