Woorden Flashcards
ἄλλως
op een andere manier, anders
No additional information
ἴσως
misschien, waarschijnlijk
No additional information
οὕτως, οὕτω
zo, op die manier
No additional information
ὅμως
toch
No additional information
εὖ
goed
No additional information
πάνυ
zeer
No additional information
μάλα
erg, zeer
No additional information
μᾶλλον
meer
No additional information
μᾶλλον … ἤ
liever dan
No additional information
μάλιστα
het meest, vooral
No additional information
οὐ
niet (objectief)
No additional information
μή
niet (subjectief)
No additional information
μόνον
alleen maar, slechts
No additional information
πῶς?
hoe?
No additional information
πως, πώς
- op de een of andere manier 2. enigszins
No additional information
πλέον
meer
No additional information
ὧδε
op deze manier, zo
No additional information
ἀεί
altijd
ἅμα
tegelijk
αὐτίκα
meteen, onmiddellijk
ἔπειτα
daarna, vervolgens
εἶτα
daarna, dan
ἔτι
nog
οὐκέτι
niet meer
ἤδη
al
νῦν
nu
αὖ
- opnieuw, weer 2. op zijn beurt
πάλιν
- weer, opnieuw 2. terug
πολλάκις
vaak, dikwijls
πότε?
wanneer?
ποτε, ποτέ
eens, ooit, soms
τότε
toen, dan
ὅτι
- dat 2. omdat
ὡς
- zoals, als (vaak voorafgegaan of gevolgd door οὕτως)
- dat (na werkwoorden van zeggen)
- toen, nadat, wanneer
- hoe (in uitroep)
ὡς + coni/opt
opdat, om te
ὡς + part
omdat (geeft de mening weer van onderwerp van de zin)
ὡς + part fut
met de bedoeling) om te
ὡς + superlat
zo …. mogelijk
εἰ
als, indien
ἐάν + coni
als, indien
ἐπεί
- toen, nadat 2. aangezien, nu
ὅτε
toen, wanneer
ὅταν + coni
wanneer
πρίν
voordat
ἕως
- totdat 2. zolang als
κἄν + coni
zelfs als
μέχρι
totdat, tot
ὅπου
waar
ἵνα + coni/opt
opdat, om te
ὅπως + coni/opt
opdat, om te
ὥστε
- zodat 2. daarom, dus (aan het begin van een hoofdzin)
ὥσπερ
- zoals 2. net alsof
δέ, δ᾿
na een komma: 1. en 2. maar
na een punt: niet vertalen
τε
en (altijd na het woord: Α Β τε = A en B)
καί
- en 2. ook 3. zelfs
μέν
niet vertalen: geeft aan dat er nog een zin volgt
ἀλλά, ἀλλ᾿
maar
γάρ
want
οὖν
geeft de volgende (belangrijke) stap in het verhaal aan: 1. dan 2. dus
εἴτε … εἴτε
of … of
ἤ
- of 2. na comparativus: dan
οὐδέ
- en niet 2. ook niet 3. zelfs niet
οὐ Α οὐδὲ Β niet A en (ook) niet B
μηδέ
1 en niet 2 ook niet 3. zelfs niet
μὴ Α μηδὲ Β niet A en (ook) niet B
οὔτε … οὔτε
noch … noch
μήτε … μήτε
noch … noch
ἐγώ
ik
-
ἐμός, ή, όν
mijn, van mij
-
σύ
jij, u
-
σός, σή, σόν
jouw, van jou, uw, van u
-
ἡμεῖς
wij, ons
-
ἡμέτερος, α, ον
onze, van ons
-
ὑμεῖς
jullie
-
ὑμέτερος, α, ον
(van) jullie
-
ὅδε, ἥδε, τόδε
bijvoeglijk: deze, dit
-
οὗτος, αὕτη, τοῦτο
bijvoeglijk: deze/dit, die/dat
-
ἐκεῖνος, η, ο
bijvoeglijk: die, dat
-
οὐδείς, οὐδεμία, οὐδέν
- niemand, niets
- geen enkel
-
μηδείς, μηδεμία, μηδέν
- niemand, niets
- geen enkel
-
ὅς, ἥ, ὅ
die/dat, wie/wat (betr. vnw)
-
ὅσπερ, ἥπερ, ὅπερ
juist degene die
-
ὅστις, ἥτις, ὅ τι
- iedereen die, alles wat
- wie, wat
-
τίς, τίνος; mnl+vrl
- wie?
- welk(e)?
-
τί, τίνος; onz
- wat?
- welk(e)?
- waarom?
-
τις, τινος mnl+vrl
- iemand
- een of ander(e)
-
τι, τινος onz
- iets
- een of ander(e)
-
ἀλλήλων
elkaar (nom bestaat niet)
-
ἑαυτοῦ, ῆς, οῦ
(van) zichzelf
-
αὐτός, ή, ό in nom
zelf
-
ἄλλος, η, ο
ander
-
μέγας, μεγάλου mnl
groot
-
πᾶς, παντός mnl enkelvoud
- ieder, elk
- geheel
-
πᾶσα, πάσης vrl meervoud
alle(n)
-
πολύς, πολλοῦ mnl
veel
-
πρότερος, α, ον
eerder, vroeger
-
τοιοῦτος, τοιαύτη, τοιοῦτο(ν)
zodanig, zo’n
-
τοσοῦτος, τοσαύτη, τοσοῦτο(ν)
zo groot
-
ἕκαστος, η, ον
ieder
-
ἀνήρ, ἀνδρός, ὁ
man
-
γυνή, γυναικός, ἡ
vrouw
-
λόγος, ου, ὁ
woord
-
πρᾶγμα, ατος, τό
- daad, handeling
- zaak, aangelegenheid
-
βασιλεύς, έως, ὁ
koning
-
πόλις, πόλεως, ἡ
stad
-
γίγνομαι
worden, ontstaan, gebeuren
-
ἐγενόμην
aor
-
γέγονα
pf
-
γενήσομαι
fut
-
εἰμί
zijn
-
ἔσομαι
fut
-
λέγω
zeggen
-
εἶπον
aor zeggen
-
φημί
zeggen, beweren
-
ἔχω
hebben, houden
-
ἔσχον
aor
-
εἶδον
aor zien
-
ἦλθον
aor komen, gaan
-
εἷλον
aor nemen, grijpen, pakken
-
λαμβάνω
nemen, grijpen, pakken
-
ἔλαβον
aor
-
ποιέω
- maken
- doen
-