woorden Flashcards
1
Q
druk hectisch
A
hektisch
2
Q
glad
A
glatt
3
Q
koud kouder
A
kalt kälder
4
Q
meer
A
mehr
5
Q
rustig
A
ruhig
6
Q
warm warmer
A
warm wärmer
7
Q
het strand
A
der strand
8
Q
de stad
A
die stadt die städte
9
Q
het land
A
das land die länder
10
Q
blijven
A
bleiben geblieben
11
Q
voetballen
A
fußball spielen
12
Q
zien
A
sehen gesehen
13
Q
s middags
A
nachtmittags
14
Q
s avonds
A
abends
15
Q
altijd
A
immer
16
Q
goed beter
A
but besser
17
Q
heet
A
heiß
18
Q
saai
A
langweillig
19
Q
vaak
A
oft
20
Q
vanmorgen
A
heute morgen
21
Q
der klimawandel
A
de klimaatverandering
22
Q
die auswirkung
A
het effect
23
Q
gespannt sein auf
A
benieuwd zijn naar
24
Q
ganz
A
heel
25
achten auf
letten op
26
unbedingt
per se
27
der naturschutz
de natuurbescherming
28
der nahrung
de voeding
29
der erwachsene
de volwassene
30
das gewitter
het onweer
31
zerstören
verwoesten
32
die begeisterung
het enthousiasme
33
sich auskennen
bekend zijn met
34
der schutz
de bescherming
35
also
dus
36
zuverlässig
betrouwbaar
37
die decke
het plafond
38
klettern
klimmen
39
der fels
de rots
40
eng
nauw
41
der anzug
het park
42
gestalten
vormgeven
43
stolz
trots
44
verstehen
begrijpen
45
erfahren
te weten komen
46
insgesamt
in totaal
47
sich beschäftigen mit
zich bezighouden met
48
der ausblick
het uitzicht
49
beobachten
observeren
