Woorden Flashcards
1
Q
aan het juiste adres zijn
A
goed zitten, op de goede plek zijn
2
Q
het alternatief
A
keuze of oplossing die ook mogelijk is
3
Q
amper
A
nauwelijks
4
Q
bewerkt
A
veranderd, zodat het geschikt is voor iets
5
Q
onbewerkt
A
zonder toevoegingen
6
Q
bovenmatig
A
het overgrote deel
7
Q
de bulk
A
te veel, erg veel
8
Q
circuleren
A
in omloop zijn
9
Q
consumeren
A
eten, nuttigen
10
Q
de focus
A
het brandpunt, concentreren op een bepaalde zaak.
11
Q
het gehalte
A
hoeveelheid van iets in een mengsel
12
Q
gevarieerd
A
afwisselend, divers
13
Q
hardnekkig
A
halsstarrig, eigenwijs, koppig, voortdurend, onophoudelijk
14
Q
dat liegt er niet om
A
dat is lang niet slecht, dat is lang niet mis
15
Q
manen
A
hemellichaam, lange nekharen van dieren, aansporen tot betalen