Woordelijst-11jan Flashcards
Gouw
Deel van karolingisch rijk waarbij lokale heer bestuur toepast in de naam van de keizer
Zendgraaf
Rondreizende ambtenaar door keizer karel de grote aangesteld op bestuur van gouwen te controleren
Palts
Paleis waar karel de grote verbleef
Capitularia
De orders van de keizer in verband met belastingen,wetten,…
Rijksgroten
De belangerijkste adel van het rijk
Rijksdag
1dag in jaar waarop rijksgroten samen kwamen
Kerstening
Periode waarbij een groot aantal mensen zich bekeerden (verplicht of vrijwillig)tot het Christendom.
Abdij
Plaats waar monniken of nonnen samenleefden i.d.v. het geloof
Scriptoria
Schrijfzaal waar de monniken boeken schreven
Maniscript
Met de hand geschreven boeken op perkament door monniken
Miniaturen
Kleine tekeningen in de manuscript
Standenmaatschappij
een samenleving waarbij de mensen worden opgedeeld in groepen volgens rijkdom, afkomst, geloof…
Clerus
=geestelijken
Alle mensen hun leven in functie van het geloof stellen. Vb priesters, bisschoppen, monniken, paus, nonnen,….
Privilege
Voorrechten (iets meer hebben, mogen, krijgen… dan anderen)
Horige
boer gebonden aan de grondeigenaar door belastingen te betalen
Lijfeigenaar
Soort van slaven die geen persoonlijke vrijheid had en verbonden was aan een stuk grond. Kon dus ‘mee verkocht’ worden als de eigenaar de grond verkocht
Tienden
1/10 van je opbrengsten (winst) verplicht betalen aan de kerk als een vorm van belasting
Hofstel
= domeinstelsel
Vergelijkend met klein dorp waarbij de ‘heer’ eigenaar van alles was en de mensen die er woonde beschermde
Autariek
Zelfvoorzienende samenleving Alles wordt ter plaatse gemaakt (kledij, meubels, brood,…)
GEEN handel
Drieslagstelsel
Een landbouwmethode waarbij men een akker eens om de 3jaar braak liet om aan zelfbesmetting te doen
Feodaliteit
Leenstelsel of vazaliteit
Bestuursvorm waarbij de grootgrondbezitter het land uitleent in ruil voor belastingen en wederdiensten
Vazal
Persoon die land leent van grootgrondbezitter
Leenheer
Persoon die land geeft aan een vazal