Wiskunde Flashcards
1
Q
Hoe lees je >
A
is groter dan
2
Q
Hoe lees je <
A
is kleiner dan
3
Q
Hoe lees je =
A
is gelijk aan
4
Q
Hoe lees je ≠
A
is niet gelijk aan
5
Q
26 + 15 = 41
26 en 15 zijn …
A
de termen
6
Q
26 + 15 = 41
41 is …
A
de som
7
Q
26 + 15 = 41 is …
A
de optelling
8
Q
26 - 15 = 11
11 is …
A
het verschil
9
Q
wat is een geheel getal?
A
een verschil van twee natuurlijke getallen
10
Q
wat is de absolute waarde van een geheel getal?
A
het getal zonder toestandsteken
11
Q
wat zijn tegengestelde gehele getallen?
A
gehele getallen met dezelfde absolute waarde, maar met een verschillend toestandsteken