Werkwoorden zijn (essere) & hebben (avere) Flashcards
1
Q
io sono
A
ik ben
2
Q
tu sei
A
jij bent
3
Q
lui é
A
hij is
4
Q
lei é
A
zij is
5
Q
noi siamo
A
wij zijn
6
Q
voi siete
A
jullie zijn
7
Q
loro sono
A
zij zijn
8
Q
io ho
A
ik heb
9
Q
tu hai
A
jij hebt
10
Q
lui ha
A
hij heeft
11
Q
lei ha
A
zij heeft
12
Q
noi abbiamo
A
wij hebben
13
Q
voi avete
A
jullie hebben
14
Q
loro hanno
A
zij hebben