werkwoorden uit boek Flashcards
1
Q
beschadigd
A
ambîmé(e)
2
Q
cassé(e)
A
gebroken, stuk
3
Q
conducteur, conductrice
A
geleidend
4
Q
défectueux, défecteuse
A
defect
5
Q
enrouillé(e)
A
verroest
6
Q
latéral(e)
A
zijwaarts
7
Q
allumer
A
aanzetten
8
Q
bafouiller
A
haperen
9
Q
bloquer
A
blokkeren
10
Q
fonctionner
A
functioneren
11
Q
marcher
A
werken
12
Q
user
A
verslijten
13
Q
avoir besoin de
A
nodig hebben
14
Q
changer
A
vervangen
15
Q
commander
A
bestellen
16
Q
couper
A
knippen
17
Q
démonter
A
demonteren, uiteen halen
18
Q
dénuder
A
ontmantelen
19
Q
dévisser
A
losschroeven
20
Q
disposer de
A
beschikken over
21
Q
enlever
A
wegnemen
22
Q
fixer
A
herstellen, maken
23
Q
gonfler
A
oppompen
24
Q
insérer
A
invoegen
25
Q
inspecter
A
inspecteren, controleren
26
Q
jeter
A
weggooien
27
Q
monter
A
monteren
28
Q
passer pas
A
gaan door
29
Q
proposer de
A
voorstellen om
30
Q
raccorder
A
aansluiten