werkwoorden, regels etc. Flashcards

1
Q

Noem het rijtje op van hebben, avere.

A

(ik) io ho
(jij) tu hai
(hij/zij/u) lui/lei/Lei ha
(wij) noi abbiamo
(jullie) voi avete
(zij/they) loro hanno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem het rijtje op van ‘hoe gaat het’

A

(ik) io sto
(jij) tu stai
(hij/zij/u) lui/lei/Lei sta
(wij) noi stiamo
(jullie) voi state
(zij/they) loro stanno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de zes antwoorden van ‘hoe gaat het’.

A
bene = goed
abbastanza bene= okay (great/fine)
non c'è male= niet slecht
cosi, cosi= so, so
male= slecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe vraag je hoe het gaat en hoe antwoord je?

A

vraag: Tu come stai?
Antwoord: sto benissimo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem het rijtje op van to book, prenotare

A

(ik) io prenoto
(jij) tu prenoti
(hij/zij/u) lui/lei/Lei prenota
(wij) noi prenotiamo
(jullie) voi prenotate
(zij/they) loro prenotano

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem het rijtje op van to see, vedere

A

(ik) io vedo
(jij) tu vedi
(hij/zij/u) lui/lei/Lei veda
(wij) noi vediamo
(jullie) voi vedete
(zij/they) loro vedono

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

noem het rijtje op van to leave, partire

A

(ik) io parto
(jij) tu parti
(hij/zij/u) lui/lei/Lei parte
(wij) noi partiamo
(jullie) voi partite
(zij/they) loro partono

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

noem het rijtje op van to prefere, preferire

A

(ik) io preferisco
(jij) tu preferisci
(hij/zij/u) lui/lei/Lei preferisce
(wij) noi preferaimo
(jullie) voi preferite
(zij/they) loro preferiscono

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar zet je het woord non altijd voor?

A

voor het werkwoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer gebruik je un en wanneer uno (mannelijk) als onbepaald lidwoord?

A
un= voor een mannelijk lidwoord (eindigt op o of e)
uno= voor een mannelijk lidwoord dat begint met s+medeklinker of gn,ps,x,y,z
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer gebruik je una of un’ (vrouwelijk) als onbepaald lidwoord?

A
una= bij vrouwelijke lidwoorden (eindigt met a)
un'= wanneer er een klinker staat als eerste letter van het woord.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

noem het rijtje op van weten, sapere

A

(ik) io so
(jij) tu sai
(hij/zij/u) lui/lei/Lei sa
(wij) noi sappiamo
(jullie) voi sapete
(zij/they) loro sanno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

noem het rijtje op van moeten, dovere

A

(ik) io devo
(jij) tu devi
(hij/zij/u) lui/lei/Lei deve
(wij) noi dobbiamo
(jullie) voi dovete
(zij/they) loro devonno

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

noem het rijtje op van kunnen, potere

A

(ik) io posso
(jij) tu puoi
(hij/zij/u) lui/lei/Lei può
(wij) noi possiamo
(jullie) voi potete
(zij/they) loro possono

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

noem het rijtje op van willen, volere

A

(ik) io voglio
(jij) tu vuoi
(hij/zij/u) lui/lei/Lei vuole
(wij) noi vogliamo
(jullie) voi volete
(zij/they) loro vogliono

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

noem 0 t/m 10 in getallen.

A
0=zero
1=uno
2=due
3=tre
4=quattro
5=cinque
6=sei
7=otto
9=nove
10=dieci
17
Q

noem 10t/m 20 in getallen.

A
11=undici
12=dodici
13=tredici
14=quattordici
15=quindici
16=sedici
17=diciassette
18=diciotto
19=diciannove
20=venti
18
Q

noem 20 t/m 48 op in getallen

A
21=ventuno
22=ventidue
23=ventitré
28=ventotto
30=trenta
31=trentuno
32=trentadue
33=trentatré
38=trentotto
40=quaranta
41=quarantuno
48=quatantotto
19
Q

noem 50,60,70,80,90 en 100 op in getallen

A
50=cinquanta
60=sessanta
70=settanta
80=ottanta
90=novanta
100=cento
20
Q

hoe zeg je de datum?

A
1e=primo
2e=secondo
3e=trezo
4e=quatro
5e=quinto
6e=sesto
7e=settimo
8e=ottavo
9e=nono
10e=decimo
11e=undicesimo
12e=dodicesimo

vanaf de 11e schrijf je -esimo

21
Q

noem de dagen van de week op

A
maandag= il lunedi
dinsdag= il martedi
woensdag= il mercoledi
donderdag= il giovedi
vrijdag= il venerdi
zaterdag= il sabato
zondag= la domenica
22
Q

wat is vandaag, morgen en overmorgen?

A
vandaag= giorno
morgen= domani
overmogen= dopodomani
23
Q

noem de maanden van het jaar.

A
januari=gennaio
februari=febbraio
maart=marzo
april=aprile
mei=maggio
juni=giugno
juli=luglio
augustus=agosto
september=settembre
oktober=ottobre
november=novembre
december=dicembre
24
Q

wat is de volgorde van het zeggen van de datum?

A

lidwoord+dag+maand

oggi è il 23 maggio